ECLI:NL:CBB:2024:305

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/1439
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidie aanvraag voor dakisolatie op basis van niet voldoen aan minimale isolatiewaarde

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam] en de minister voor Klimaat en Energie, betreffende de afwijzing van een subsidieaanvraag voor dakisolatie. De aanvraag was ingediend op 11 december 2022 en betrof een subsidie op grond van de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). De minister had op 11 april 2023 een gedeeltelijke goedkeuring gegeven voor andere isolatiemaatregelen, maar de aanvraag voor dakisolatie werd afgewezen omdat het gebruikte isolatiemateriaal niet voldeed aan de vereiste minimale Rd-waarde van 3,5 m2K/W. Het materiaal dat [naam] had aangebracht, had een Rd-waarde van slechts 3,15 m2K/W.

Tijdens de zitting op 3 april 2024 heeft [naam] betoogd dat de totale isolatiewaarde, inclusief eerder aangebrachte isolatie, wel voldeed aan de eisen. Hij stelde dat de minister flexibeler had moeten zijn en dat investeringen in duurzame isolatie in aanmerking zouden moeten komen voor subsidie, zelfs als het nieuwe materiaal niet aan de minimale eisen voldeed. Het College oordeelde echter dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de Regeling geen ruimte biedt voor uitzonderingen op de gestelde eisen. Het College volgde het betoog van [naam] niet en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Regeling rechtvaardigden.

De uitspraak bevestigde dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden en verklaarde het beroep ongegrond. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. M.M. Smorenburg, met mr. A.A. Dijk als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats]

en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigde: mr. E. Hol)

Procesverloop

Met het besluit van 11 april 2023 (subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van [naam] voor een subsidie op grond van Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) gedeeltelijk afgewezen.
Met het besluit van 22 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 april 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

[naam] heeft op 11 december 2022 subsidie aangevraagd voor een warmtepomp, glas-, spouwmuur-, vloer- en dakisolatie. Met het subsidiebesluit heeft de minister subsidie verleend voor de warmtepomp, spouwmuur- en vloerisolatie en gedeeltelijk voor glasisolatie. De aanvraag voor dakisolatie is afgewezen en daar is [naam] het niet mee eens.
Volgens de minister komt [naam] niet in aanmerking voor subsidie voor dakisolatie, omdat het gebruikte isolatiemateriaal niet voldoet aan de minimale isolatiewaarde. Uit artikel 4.5.2, derde lid, aanhef en onder a, sub 2° volgt dat het aangebrachte isolatiemateriaal een Rd-waarde van ten minste 3,5 m2K/W moet hebben. Het isolatiemateriaal dat [naam] heeft laten aanbrengen, heeft een Rd-waarde van 3,15 m2K/W en voldoet daarom niet aan de vereisten. [naam] heeft in bezwaar toegelicht dat het isolatiemateriaal is geplaatst op reeds bestaand isolatiemateriaal en dat daarmee in totaal een Rd-waarde van meer dan 3,5 m2K/W wordt behaald. Dit kan volgens de minister niet tot een andere conclusie leiden, omdat het aangeschafte en geplaatste isolatiemateriaal waar de subsidie voor is aangevraagd aan de eisen van de Regeling moet voldoen. De Regeling biedt geen mogelijkheden om hier van af te wijken.
[naam] stelt dat de isolatie is aangebracht in een woonboerderij uit de 19e eeuw. Door de bestaande nokgording van de boerderij kon het isolatiemateriaal maar 70 mm dik zijn. In combinatie met glaswol en gipsplaten komt de Rd-waarde volgens [naam] op 4,54 m2K/W. Ook is al eerder, in 2015, isolatiemateriaal aangebracht. Het nieuw aangebrachte isolatiemateriaal in combinatie met de reeds aanwezige dakisolatie heeft in zijn geheel een Rd-waarde van meer dan 3,5 m2K/W. [naam] voert aan dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat investeringen voor duurzaam isoleren in aanmerking komen voor subsidie als aangetoond is dat het aangebrachte isolatiemateriaal zorgt voor adequate, duurzame isolatie. Ook aanvullende isolatie-investeringen zouden daarom voor subsidie in aanmerking moeten komen. Bovendien zijn aanvullende investeringen vaak goedkoper dan volledige isolaties. De opstelling van de minister leidt ertoe dat [naam] , om in aanmerking te komen voor subsidie, het eerder aangebrachte isolatiemateriaal had moeten verwijderen om daarna nieuw isolatiemateriaal aan te brengen, dat slechts aan de minimale vereisten voldoet. [naam] vindt dat de minister zich flexibeler had moeten opstellen. Als de totale isolatiewaarde voldoet aan de minimale Rd-waarde, zou een verdedigbaar alternatief zijn om subsidie te verlenen voor het procentueel deel van de Rd-waarde van het nieuw aangebrachte isolatiemateriaal (in dit geval 90%, omdat het nieuwe materiaal een Rd-waarde van 3,15 heeft in plaats van 3,5 m2K/W). Op grond van redelijkheid en billijkheid had de minister in dit geval toch subsidie moeten verlenen.
4.1
Het College oordeelt dat de minister de aanvraag van [naam] voor subsidie voor dakisolatie terecht heeft afgewezen. Op grond van artikel 4.5.2, derde lid, van de Regeling verleent de minister subsidie voor een investering in energiebesparende isolatiemaatregelen ten behoeve van de aanschaf en het laten aanbrengen van isolatiemateriaal dat voldoet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden. Dit betekent dat het aangebrachte isolatiemateriaal moet voldoen aan die voorwaarden, waaronder een minimale Rd-waarde van 3,5 m2K/W. [naam] betwist niet dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Dat betekent dat de minister de aanvraag moest afwijzen.
4.2
Uit het betoog van [naam] leidt het College af dat hij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Hij vindt dat de minister de Regeling te rigide heeft toegepast en dat in zijn geval een uitzondering had moeten worden gemaakt. Het College volgt dit betoog niet. De Regeling bevat op het punt van de Rd-waarde, zoals de minister terecht heeft opgemerkt, geen uitzonderingsmogelijkheden en biedt de minister ook geen ruimte voor een belangenafweging. Tijdens de zitting heeft de minister toegelicht dat de regelgever hiervoor heeft gekozen om te zorgen dat de Regeling uitvoerbaar blijft, mede gelet op het grote aantal subsidieaanvragen dat jaarlijks moet worden afgehandeld. Het College vindt dat niet onredelijk. Verder is het College van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toepassing van de Regeling in dit geval tot een onevenredige uitkomst leidt. Dat het aangebrachte isolatiemateriaal in combinatie met de bestaande isolatie wél voldoet aan de minimale Rd-waarde en dat hiermee is voldaan aan het doel van de Regeling, is daarvoor onvoldoende. Het is daarom ook niet mogelijk om, zoals [naam] heeft voorgesteld, 90% van de subsidie te verlenen.
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. A.A. Dijk