In de uitspraak van 23 april 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven geoordeeld over een beroep dat was ingesteld door een onderneming tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De onderneming had beroep ingesteld tegen een besluit van 21 januari 2020, maar heeft later aangegeven dat er geen belang meer bestond bij de beoordeling van het beroep. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de onderneming verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met twee jaar en vier maanden is overschreden, wat aan de rechter is toe te rekenen. De termijn begon op 11 december 2019, de datum waarop de minister het bezwaarschrift ontving. Het College heeft de Staat veroordeld tot betaling van € 2.500,- als schadevergoeding, gebaseerd op een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar overschrijding.
Verder heeft het College de Staat ook veroordeeld in de proceskosten van de onderneming, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in aanwezigheid van griffier mr. P.M. Beishuizen, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2024.