In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens KTB-vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Breda was ingetrokken. De intrekking vond plaats na een controle op 23 september 2023, waarbij werd vastgesteld dat de verzoeker in zijn taxi rookte en de toezichthouders niet correct informeerde over de afzetlocatie van zijn klanten. De verzoeker maakte bezwaar tegen het intrekkingsbesluit en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college van b en w in afwijking van de Handhavingsmatrix Breda 2020 al bij de tweede constatering was overgegaan tot intrekking van de vergunning, terwijl volgens de matrix een schorsing had moeten volgen. De voorzieningenrechter schorste het intrekkingsbesluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en veroordeelde het college in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij ingrijpende besluiten zoals de intrekking van een vergunning.