ECLI:NL:CBB:2024:282

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
22/2543
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling TVL-subsidie voor Q2 2021 en referentieperiodes

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming stelde dat de minister bij de vaststelling van de TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 had moeten uitgaan van de periode van december 2019 tot en met februari 2020, in plaats van de in de TVL-regeling genoemde referentieperiodes. De onderneming betoogde dat haar omzetverlies in die periode meer dan 30% zou zijn geweest, wat zou hebben geleid tot een toekenning van de subsidie.

Het College heeft echter geoordeeld dat het betoog van de onderneming niet slaagde. De TVL-regeling voor het tweede kwartaal van 2021 biedt alleen de keuze tussen het vierde kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020 als referentieperiodes. De omstandigheden die de onderneming aanvoerde, zoals het feit dat zij pas in de loop van het vierde kwartaal van 2019 is geopend en dat de straat voor haar ingang was opengebroken in het derde kwartaal van 2020, zijn niet voldoende om een uitzondering op de referentieperiodes te rechtvaardigen. Het College concludeerde dat de minister de aan de onderneming verleende TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 terecht op nihil had vastgesteld.

De uitspraak van het College bevestigt dat de toepassing van de referentieperiodes in de TVL-regeling niet onevenredig is en dat de minister niet op andere wijze de omzet van de onderneming had hoeven berekenen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2543
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2024
Raadsheer: mr. B. Bastein
Griffier: mr. F. Willems

Partijen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming), vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3]
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De onderneming vindt dat de minister bij de vaststelling van de TVL-subsidie voor Q2 van 2021 had moeten uitgaan van de periode december 2019 tot en met februari 2020 en niet van in de TVL-regeling genoemde referentieperiodes. Dan was haar omzetverlies meer dan 30% geweest en had de minister de subsidie niet op nihil gesteld.
2 Het betoog van de onderneming slaagt niet. De TVL voor Q2 van 2021 geeft als referentieperiode alleen de keuze tussen Q4 van 2019 en Q3 van 2020. Dat de onderneming pas in de loop van Q4 van 2019 is open gegaan en in Q3 van 2020 slecht bereikbaar was omdat de straat voor haar ingang was opengebroken, zijn geen omstandigheden op grond waarvan de minister een uitzondering op de referentieperiodes had moeten maken. En dat door vast te houden aan de referentieperiodes niet wordt voldaan aan het vereiste omzetverlies van ten minste 30%, maakt niet dat de toepassing van de TVL op dit punt onevenredig is en de minister de omzet van de onderneming op andere wijze had moeten berekenen.
3 De minister heeft de aan de onderneming verleende TVL-subsidie voor Q2 2021 terecht vastgesteld op nihil.
w.g. B. Bastein w.g. F. Willems