ECLI:NL:CBB:2024:282
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling TVL-subsidie voor Q2 2021 en referentieperiodes
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming stelde dat de minister bij de vaststelling van de TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 had moeten uitgaan van de periode van december 2019 tot en met februari 2020, in plaats van de in de TVL-regeling genoemde referentieperiodes. De onderneming betoogde dat haar omzetverlies in die periode meer dan 30% zou zijn geweest, wat zou hebben geleid tot een toekenning van de subsidie.
Het College heeft echter geoordeeld dat het betoog van de onderneming niet slaagde. De TVL-regeling voor het tweede kwartaal van 2021 biedt alleen de keuze tussen het vierde kwartaal van 2019 en het derde kwartaal van 2020 als referentieperiodes. De omstandigheden die de onderneming aanvoerde, zoals het feit dat zij pas in de loop van het vierde kwartaal van 2019 is geopend en dat de straat voor haar ingang was opengebroken in het derde kwartaal van 2020, zijn niet voldoende om een uitzondering op de referentieperiodes te rechtvaardigen. Het College concludeerde dat de minister de aan de onderneming verleende TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 terecht op nihil had vastgesteld.
De uitspraak van het College bevestigt dat de toepassing van de referentieperiodes in de TVL-regeling niet onevenredig is en dat de minister niet op andere wijze de omzet van de onderneming had hoeven berekenen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard.