ECLI:NL:CBB:2024:235
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgplicht voor een kat en bestuursdwang door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die houder is van een kat. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 28 februari 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd aan verzoekster, omdat zij de nodige zorg aan de kat zou hebben onthouden. Tijdens een controle op 23 februari 2024 door de inspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn, C.Y. Pompe, werden ernstige gebitsproblemen en een slechte vachtconditie vastgesteld bij de kat. Verzoekster heeft de bevindingen van de inspecteur niet concreet weersproken en stelde enkel dat de kat eet, drinkt en gezond lijkt, wat niet voldoende was om aan de bevindingen te twijfelen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in strijd heeft gehandeld met de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, door de kat niet onmiddellijk op passende wijze te (laten) verzorgen. De minister was bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen en de voorzieningenrechter was van mening dat de minister ook gebruik mocht maken van deze bevoegdheid. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was om de last onder dwangsom te schorsen. Verzoekster had niet aangetoond dat zij de zorg voor de kat in eigen hand wilde houden, aangezien zij geen dierenarts had bezocht voor controle van het dier. De voorzieningenrechter benadrukte dat het voorkomen van onnodig lijden van het dier voorop moet staan, en dat de angst van verzoekster voor een negatieve diagnose niet voldoende was om de zorgplicht te negeren.