ECLI:NL:CBB:2024:203

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/179
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag COVID-19

Op 19 maart 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een ondernemer die verzet had aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College. De ondernemer had in 2022 een beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij zijn aanvraag voor subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 was afgewezen. Het College had dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de minister de ondernemer inmiddels subsidie had verleend voor dat kwartaal. De ondernemer stelde echter dat zijn beroep ook betrekking had op subsidies voor het vierde kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021.

Tijdens de zitting van 28 februari 2024 werd het verzet behandeld. De ondernemer en zijn gemachtigde waren aanwezig. Het College oordeelde dat de ondernemer geen procesbelang meer had, omdat de eerdere besluiten enkel betrekking hadden op de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021. Het College erkende de onduidelijkheid die bij de ondernemer was ontstaan, maar concludeerde dat de eerdere besluiten niet meer ter discussie stonden.

Het College verklaarde het verzet ongegrond en stelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. Wel werd opgemerkt dat de minister nog niet had beslist op eerdere verzoeken van de ondernemer om heroverweging van de afwijzende besluiten voor de andere subsidieaanvragen. Het College benadrukte dat de minister deze verzoeken alsnog inhoudelijk moest beoordelen, ondanks dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging zouden rechtvaardigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met D.A. Bohlmeijer als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 op het verzet van

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] ,te [plaats] (de ondernemer)
(gemachtigde: [naam 3] )

Procesverloop

De ondernemer heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College van 22 november 2022 met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting.
Het verzet is behandeld op de zitting van 28 februari 2024. De ondernemer en de gemachtigde waren daar aanwezig.

Overwegingen

1. Met de uitspraak van 22 november 2022 heeft het College het beroep van de ondernemer tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van
9 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Het College heeft geoordeeld dat de ondernemer geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat de minister met het besluit van 11 augustus 2022 aan de ondernemer is tegemoetgekomen en alsnog voor het eerste kwartaal van 2021 subsidie heeft verleend.
2 De ondernemer heeft in verzet aangevoerd dat hij nog wel procesbelang heeft, omdat het beroep ook betrekking heeft op de voor het vierde kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021 aangevraagde subsidie of in ieder geval geacht moet worden daarop ook betrekking te hebben.
3.1
Het College volgt de ondernemer hierin niet. Hoewel het College begrip heeft voor de in de loop van de bezwaarfase bij de ondernemer ontstane onduidelijkheid en verwarring over de omvang en de reikwijdte van de bezwaarprocedure, blijkt uit de stukken dat het bezwaarschrift alleen gaat over het besluit van 18 maart 2021 waarmee de aanvraag voor het eerste kwartaal van 2021 is afgewezen. Dat geldt ook voor het oorspronkelijke besluit op dat bezwaar van 9 december 2021 en het nadere besluit op bezwaar van 11 augustus 2022.
3.2
Het verzet is daarom ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten van het verzet te vergoeden.
4 Hiermee is het echter nog klaar. Uit de stukken blijkt namelijk ook dat de ondernemer de minister enkele keren heeft verzocht om de afwijzende besluiten voor het vierde kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021 te heroverwegen. Op die verzoeken heeft de minister tot nu toe niet beslist en dat zal hij dus alsnog moeten doen. Omdat de onduidelijkheid en de verwarring bij de ondernemer in ieder geval voor een deel het - onbedoelde - gevolg zijn geweest van de communicatie aan de zijde de minister in de bezwaarfase, staat het de minister in dit specifieke geval niet vrij om de verzoeken af te wijzen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De minister moet de aanvragen opnieuw inhoudelijk beoordelen.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer