ECLI:NL:CBB:2024:131

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
22/1652
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging subsidie vaststelling TVL COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) had gewijzigd van € 12.725,67 naar € 0,-. De minister baseerde deze wijziging op de financiële administratie van de onderneming, waaruit bleek dat het omzetverlies minder was dan het vereiste minimum van 30%. De onderneming stelde dat er een fout was gemaakt in de boekhouding, waardoor omzet uit het vierde kwartaal ten onrechte in het derde kwartaal was geboekt. Tijdens de zitting op 14 september 2023 heeft de administrateur van de onderneming financiële stukken overgelegd ter onderbouwing van deze claim. De minister heeft echter geconcludeerd dat de aangeleverde stukken onvoldoende waren om de correctie in de boekhouding te onderbouwen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de onderneming niet had aangetoond dat de omzet in het derde kwartaal lager was dan door de minister was vastgesteld. De minister is terecht uitgegaan van de omzet uit de financiële administratie, en het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

Procesverloop

Met het besluit van 15 juni 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor de periode juni tot en met september 2020 op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 12.725,67.
Met de beslissing op bezwaar van 11 juli 2022 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard, het vaststellingsbesluit herzien en de subsidie gewijzigd vastgesteld op € 0,-.
De onderneming heeft beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 14 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de onderneming administrateur [naam 2] en namens de minister mr. S.M. Piron en mr. N.J. Mathura.
Op de zitting is afgesproken dat de minister de door de onderneming op de zitting overgelegde financiële stukken nog zal beoordelen. De minister heeft een reactie ingediend. De onderneming heeft daarop gereageerd.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het College heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van de hoogte van de TVL-subsidie vergelijkt de minister de omzet in de subsidieperiode juni tot en met september 2020 met de omzet in de referentieperiode. De referentieomzet is 1/3 van de omzet in het tweede kwartaal van 2019 plus de omzet in het derde kwartaal van 2019. [1]
2 In het vaststellingsbesluit is de minister uitgegaan van de bij de Belastingdienst geregistreerde kwartaalomzet. In bezwaar heeft de onderneming gewezen op suppletieaangiftes. Aan de hand van de door de administrateur aangeleverde financiële administratie heeft de minister vastgesteld dat het omzetverlies minder was dan het vereiste minimum van 30%. [2] De minister heeft daarom in de beslissing op bezwaar de TVL-subsidie gewijzigd vastgesteld op € 0,-. [3]
3 In beroep heeft de administrateur gesteld dat hij de omzet van het derde en vierde kwartaal van 2020 niet correct in het boekhoudpakket heeft verwerkt. De totale omzet over deze twee kwartalen klopt, maar de verdeling tussen de kwartalen is niet correct geboekt. € 64.775,92‬ omzet uit het vierde kwartaal is per ongeluk bij het derde kwartaal geboekt. De administrateur heeft een winst- en verliesrekening ingediend, waar hij met pen bij heeft geschreven dat de omzet van € 230.212,92 in werkelijkheid € 165.437,- had moeten zijn. Volgens de administrateur is de extra omzet van € 64.775,92 nu voor de TVL zowel in het derde als het vierde kwartaal meegerekend, omdat in het derde kwartaal naar de (foutieve) financiële administratie is gekeken en in het vierde kwartaal naar de (juiste) aangifte.
4 Op de zitting is besproken dat het aan de onderneming is om te onderbouwen wat de omzet in de subsidieperiode en de referentieperiode is. Omdat er voor 2019 en 2020 jaarsuppleties zijn ingediend, moet de omzet per kwartaal uit de financiële administratie blijken. Als de onderneming stelt dat er een fout in de financiële administratie staat, moet zij dat met financiële stukken onderbouwen. Een aantekening met pen door de administrateur is daarvoor onvoldoende. De administrateur heeft aangegeven de juiste omzet met financiële stukken te kunnen onderbouwen. Hij heeft op de zitting een door hem opgesteld overzicht ‘aansluiting omzetbelasting 2020’, de jaarsuppletie over 2020 en de kwartaalaangiften over 2020 ingediend. De minister heeft zich bereid verklaard daar nog naar te kijken.
5 Omdat de minister tot de conclusie kwam dat de op de zitting ingediende stukken niet de handmatig doorgevoerde correctie onderbouwden, heeft de minister na de zitting nog twee keer aanvullende informatie opgevraagd bij de onderneming. De administrateur heeft een overzicht met omzet per vestiging ingediend met daarbij een verklaring dat buiten de reguliere administratie om een overzicht is bijgehouden met de omzetten van het restaurant. De minister stelt zich op het standpunt dat uit dit overzicht alleen de omzet per vestiging blijkt, niet dat die omzet aan specifieke periodes kan worden toegeschreven. De administrateur heeft daarnaast een verkorte grootboekrekening aangeleverd. Daarin worden enkel de omzetten per kwartaal voor de relevante omzetgroepen vermeld, zonder onderliggende documentatie om die omzetten te onderbouwen. De minister blijft bij zijn standpunt dat ook met de aanvullende financiële stukken de handmatig doorgevoerde correctie onvoldoende is onderbouwd, waardoor het gestelde omzetverlies niet aannemelijk is.
6 Het College oordeelt dat de onderneming er niet in is geslaagd om te onderbouwen dat de omzet in het derde kwartaal van 2020 lager was dan door de minister is vastgesteld. De stelling van de onderneming dat er een fout is gemaakt in de financiële administratie, waardoor € 64.775,92‬ aan omzet die in het vierde kwartaal van 2020 is gemaakt ten onrechte in het derde kwartaal is ingeboekt, is onvoldoende onderbouwd. Uit de financiële stukken die zijn aangeleverd blijkt niet dat € 64.775,92‬ aan het vierde kwartaal moet worden toegeschreven. Naar het oordeel van het College heeft de onderneming inmiddels ruim de kans gekregen om een onderbouwing in te dienen en dat is niet gelukt. De minister is daarom terecht uitgegaan van de omzet uit de financiële administratie.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.
w.g. M. van der Knijff De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 3 van de TVL.
2.Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL.
3.Artikel 4:49, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in combinatie met artikel 11, vierde lid, van de TVL.