ECLI:NL:CBB:2023:683

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
22/2304
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van omzet voor subsidie COVID-19 op basis van aangifte omzetbelasting

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 november 2023, staat de wijze waarop de omzet in de subsidieperiode is vastgesteld centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting van de onderneming, die in deze procedure als [naam 1] B.V. is aangeduid. De onderneming, vertegenwoordigd door M [naam 2], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, met de stelling dat de wijze van factureren van de omzet een bijzondere omstandigheid vormt die een uitzondering op de regel zou rechtvaardigen.

Het College heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de aangifte omzetbelasting. De keuze om de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet is door de regelgever gemaakt om de uitvoerbaarheid te waarborgen en de administratieve lasten te beperken. Het College heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat deze aanpak niet onredelijk is en dat de Tijdelijke regeling tegemoetkoming vaste lasten (TVL) geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze regel.

De enige uitzondering op deze regel zou zijn als een onderneming niet over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, maar deze uitzondering is in dit geval niet van toepassing. Het College concludeert dat het bedrag van € 9.529,- dat in de subsidieperiode is gefactureerd en opgegeven in de aangifte omzetbelasting, niet kan worden uitgesloten van de omzet voor de subsidieperiode. De manier waarop de onderneming de omzet in haar boekhouding heeft verwerkt, doet hier niet aan af. De uitspraak van het College is dat de ondernemer geen gelijk krijgt en het beroep ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2304

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 november 2023

Rechter: mr. J.H. de Wildt

Griffier: mr. C.E.C.M. van Roosmalen

Partijen

[naam 1] B.V.,te [plaats] , (de onderneming), voor wie is verschenen M [naam 2] ,
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, vertegenwoordigd door mr. S.R. Hu en mr. P. van Veen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In deze zaak gaat het om de wijze waarop de omzet in de subsidieperiode is vastgesteld. Die heeft de minister vastgesteld aan de hand van de aangifte omzetbelasting.
2 Het College is van oordeel dat de minister uit mocht gaan van de omzet zoals die blijkt uit de aangifte omzetbelasting en wijst daarbij op het volgende. De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in andere zaken al beslist dat dit geen onredelijk uitgangspunt is en dat de TVL geen ruimte biedt om hiervan af te wijken. Alleen als een onderneming niet over haar hele omzet omzetbelasting betaalt, kan worden gekeken naar de financiële administratie. Die uitzondering is niet van toepassing.
Het is dus niet mogelijk om het bedrag van € 9.529,-, die in de subsidieperiode is gefactureerd en opgegeven in de aangifte omzetbelasting over die periode, niet mee te nemen bij de omzet voor de subsidieperiode. Dat de omzet anders is verwerkt in de boekhouding van de onderneming doet hier niet aan af, omdat de aangifte omzetbelasting bepalend is. De wijze waarop de onderneming de omzet factureert, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister een uitzondering moet maken. De ondernemer krijgt dus geen gelijk.
J.H. de Wildt C.E.C.M. van Roosmalen