ECLI:NL:CBB:2023:683
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van omzet voor subsidie COVID-19 op basis van aangifte omzetbelasting
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 november 2023, staat de wijze waarop de omzet in de subsidieperiode is vastgesteld centraal. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting van de onderneming, die in deze procedure als [naam 1] B.V. is aangeduid. De onderneming, vertegenwoordigd door M [naam 2], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, met de stelling dat de wijze van factureren van de omzet een bijzondere omstandigheid vormt die een uitzondering op de regel zou rechtvaardigen.
Het College heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de aangifte omzetbelasting. De keuze om de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet is door de regelgever gemaakt om de uitvoerbaarheid te waarborgen en de administratieve lasten te beperken. Het College heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat deze aanpak niet onredelijk is en dat de Tijdelijke regeling tegemoetkoming vaste lasten (TVL) geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze regel.
De enige uitzondering op deze regel zou zijn als een onderneming niet over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt, maar deze uitzondering is in dit geval niet van toepassing. Het College concludeert dat het bedrag van € 9.529,- dat in de subsidieperiode is gefactureerd en opgegeven in de aangifte omzetbelasting, niet kan worden uitgesloten van de omzet voor de subsidieperiode. De manier waarop de onderneming de omzet in haar boekhouding heeft verwerkt, doet hier niet aan af. De uitspraak van het College is dat de ondernemer geen gelijk krijgt en het beroep ongegrond wordt verklaard.