ECLI:NL:CBB:2023:667

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
22/227
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor isolatiemateriaal door de minister voor Klimaat en Energie

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 november 2023, zaaknummer 22/227, is de aanvraag van een individu voor subsidie voor isolatie van zijn woning afgewezen door de minister voor Klimaat en Energie. De aanvraag was ingediend meer dan twaalf maanden na het aanbrengen van het isolatiemateriaal, wat in strijd is met de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De minister had eerder, op 4 oktober 2021, de subsidieaanvraag afgewezen en het bezwaar van de aanvrager ongegrond verklaard op 14 januari 2022. De aanvrager stelde dat de aanvraagtermijn niet duidelijk was en dat hij door omstandigheden, zoals vertraging bij een klusbedrijf en de coronapandemie, de aanvraag vier dagen te laat had ingediend.

Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. De aanvraagtermijn was duidelijk in de Regeling en de minister had geen ruimte om rekening te houden met de omstandigheden van de aanvrager. De eis van twee verschillende energiebesparende maatregelen was ook niet voldaan, aangezien de subsidie voor bodemisolatie was afgewezen. Het College benadrukte dat de Regeling geen hardheidsclausule bevatte en dat de minister gehouden was aan de voorwaarden die in de Regeling waren gesteld. De aanvrager had ook andere gronden aangevoerd, maar deze werden ter zitting ingetrokken.

De conclusie van het College was dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. H.S.J. Albers, met mr. M. Ettema als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] ,

en

de minister voor Klimaat en Energie

(gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. M. Zweers)

Procesverloop

Met het besluit van 4 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van [naam] om subsidie op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor spouwmuur- en bodemisolatie afgewezen.
Met het besluit van 14 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 12 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1 [naam] heeft subsidie aangevraagd voor het aanbrengen van bodem- en spouwmuurisolatie in zijn huis. De minister heeft de subsidieaanvraag voor bodemisolatie afgewezen, omdat meer dan twaalf maanden zijn verstreken tussen het aanbrengen van de bodemisolatie en het aanvragen van subsidie (aanvraagtermijn)
.Dit heeft tot gevolg dat ook de subsidie voor spouwmuurisolatie is afgewezen, omdat geen sprake is van twee typen energiebesparende maatregelen die op het moment van indiening van de aanvraag voor subsidie in aanmerking kunnen komen
.
Standpunt [naam]
2.1
voert aan dat de aanvraagtermijn niet kenbaar is. Op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) stond ten tijde van de aanvraag dat de subsidieaanvraag doorgaans binnen twaalf maanden wordt ingediend. Deze tekst laat enige ruimte open en [naam] had daardoor het vertrouwen dat hij op tijd was met het indienen van zijn aanvraag, omdat hij de aanvraag slechts vier dagen te laat heeft ingediend.
2.2
[naam] voert verder aan dat de minister de omstandigheden waardoor hij de aanvraag te laat heeft ingediend ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Als gevolg van een vertraging bij het klusbedrijf en de coronapandemie kon [naam] de documenten pas op een later moment indienen. Het volledig afwijzen van de subsidie staat niet in verhouding tot het vier dagen te laat indienen van de aanvraag. [naam] verwacht begrip van de minister op dit punt. De coronapandemie heeft namelijk ook bij de minister tot vertraging in de besluitvorming geleid. In andere regelingen, bijvoorbeeld van de belastingdienst en het UWV, houdt de overheid met de toepassing van termijnen rekening met de menselijke maat en worden uitzonderingen gemaakt voor bijzondere omstandigheden. In dit geval had de minister dat ook moeten doen.
Standpunt van de minister
3.1
De minister betoogt dat de aanvraagtermijn kenbaar is voor aanvragers. De aanvraagtermijn is namelijk in de Regeling bepaald. Op de website van de RVO stond, ook ten tijde van de aanvraag van [naam] , bovendien vermeld dat de aanvraag binnen twaalf maanden na de eerste isolatiemaatregel moet worden ingediend. De minister heeft niet het vertrouwen gewekt dat de aanvraag ook na de twaalf maanden termijn kon worden ingediend.
3.2
De minister betoogt verder dat hij geen mogelijkheid heeft om rekening te houden met de omstandigheden die [naam] heeft aangevoerd. Het doel van de Regeling is het stimuleren van zoveel mogelijk isolatiemaatregelen in korte tijd. Met dat oogmerk is de aanvraagtermijn in combinatie met de eis van twee isolatiemaatregelen in het leven geroepen. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, moet de aanvraag worden afgewezen; voor een belangenafweging is geen ruimte. De minister is hiertoe gehouden om te zorgen voor een gelijke behandeling van aanvragers.
Beoordeling door het College
4.1
Aan de orde is of de minister de aanvraag van [naam] terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
4.2
Artikel 4.5.9., eerste lid, onder c, van de Regeling bepaalde ten tijde van de aanvraag dat de minister afwijzend beslist op energiebesparende isolatiemaatregelen indien een aanvraag voor subsidie van een eigenaar-bewoner later is ingediend dan twaalf maanden na het aanbrengen van isolatiemateriaal. [naam] betwist niet dat hij de aanvraag om subsidie voor bodemisolatie buiten deze termijn heeft ingediend.
4.3
Het College volgt [naam] niet in zijn standpunt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De omstandigheid dat hij het in de Regeling opgenomen vereiste en de informatie daarover op de website zo heeft geïnterpreteerd dat de minister coulant omgaat met de aanvraagtermijn bij een kleine overschrijding daarvan, maakt niet dat hij daaruit redelijkerwijs mocht afleiden dat de door hem aangebrachte isolatie voor subsidie in aanmerking zou komen, ook bij een overschrijding van de aanvraagtermijn.
4.4
Uit 4.3 volgt dat de minister de subsidieaanvraag voor bodemisolatie terecht heeft afgewezen. De afwijzing van de subsidieaanvraag voor bodemisolatie heeft tot gevolg dat geen sprake is van twee verschillende typen energiebesparende isolatiemaatregelen die voor subsidie in aanmerking komen. Zoals ten tijde van de aanvraag was bepaald in artikel 4.5.9., derde lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Regeling moest de minister daarom ook de aanvraag voor spouwmuurisolatie afwijzen.
4.5
Het College begrijpt dat de samenloop van omstandigheden voor [naam] vervelend uitpakt, maar dit betekent niet dat hij in aanmerking komt voor de subsidie. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt, beoogde de Regeling op het moment van de aanvraag het stimuleren van zoveel mogelijk isolatiemaatregelen in korte tijd en gold daarom de eis dat er sprake was van twee verschillende typen isolatiemaatregelen. De subsidieaanvraag voldeed daarmee niet aan de voorwaarden die daaraan werden gesteld. De minister moest de aanvraag daarom afwijzen. De Regeling bevat geen hardheidsclausule en biedt de minister geen ruimte voor een belangenafweging. Hieruit volgt dat de minister geen rekening kan houden met de omstandigheden die [naam] heeft aangevoerd. Dat andere bestuursorganen zoals het UWV en de Belastingdienst volgens [naam] wel rekening houden met bijzondere omstandigheden, betekent niet dat de minister dat bij de toepassing van de Regeling ook zou moeten doen.
4.6
[naam] heeft in zijn beroepschrift ook gronden aangevoerd over de ondertekening van het bestreden besluit en de beroepsclausule, maar heeft deze ter zitting ingetrokken. Deze beroepsgronden zullen dan ook onbesproken blijven.
Conclusie
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
w.g. mr. H.S.J. Albers w.g. mr. M. Ettema