ECLI:NL:CBB:2023:643

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
22/1596
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring subsidieaanvraag COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister heeft op 3 maart 2022 vastgesteld dat de onderneming niet in aanmerking komt voor deze subsidie en heeft het reeds ontvangen voorschot van € 1.200,- teruggevorderd. De onderneming heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft dit bezwaar op 26 juli 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

De onderneming heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College. Tijdens de zitting op 11 september 2023 heeft de gemachtigde van de onderneming aangevoerd dat zij geen digitale correspondentie van de Rijksoverheid wenst te ontvangen, omdat zij in verband met mogelijke criminele activiteiten geen berichten via de elektronische weg wil ontvangen. Hierdoor zou zij niet op de hoogte zijn geweest van het vaststellingsbesluit. De minister heeft echter betoogd dat de onderneming bij de aanvraag voor de subsidie heeft ingestemd met digitale communicatie en dat het vaststellingsbesluit op de juiste wijze is bekendgemaakt.

Het College heeft geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is, omdat de onderneming bewust heeft gekozen voor digitale communicatie en het aan haar is om de lopende termijn te bewaken. Het beroep is ongegrond verklaard en de minister heeft terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: W. Dam en P. van Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister vastgesteld dat de onderneming niet in aanmerking komt voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) 2021. Zij moet daarom het reeds ontvangen voorschot van € 1.200,- terugbetalen.
Bij besluit van 26 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming niet-ontvankelijk verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 11 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1. Het vaststellingsbesluit is genomen op 3 maart 2022, waardoor de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken later, op 14 april 2022, verliep. De onderneming heeft pas op 6 mei 2022 een bezwaarschrift ingediend. De ondernemer heeft daarmee te laat bezwaar gemaakt.
2 In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Stanpunt van de onderneming

3 De onderneming stelt zich op het standpunt dat zij in haar digitale profiel heeft aangegeven dat zij berichten van de Rijksoverheid voor Ondernemend Nederland (RVO) niet digitaal in het zogenoemd e-loket wil ontvangen. De onderneming heeft dit zo gedaan omdat zij in verband met mogelijke criminele activiteiten geen correspondentie via de elektronische weg wil ontvangen. Het digitale systeem van de onderneming blokkeert automatisch bij ontvangst van elektronische berichten van de overheid. De onderneming stelt dat zij daarom niet op de hoogte was van het vaststellingsbesluit. Zij heeft het besluit ook niet per post ontvangen. Pas toen zij op 4 mei 2022 per post een betalingsherinnering tot terugbetaling van de subsidie ontving, is zij op de hoogte geraakt van het vaststellingsbesluit. De onderneming kon toen niet meer op tijd bezwaar maken.
Standpunt van de minister
4 Volgens de minister is de stelling van de onderneming, dat zij geen correspondentie wenst via de elektronische weg geen reden om het bezwaar in behandeling te nemen. De minister stelt zich op het standpunt dat de onderneming bij het doen van haar aanvraag voor subsidie op grond van de TVL op het desbetreffende digitale formulier ermee heeft ingestemd, dat alleen digitaal gecommuniceerd zou worden over de aanvraag. De minister heeft hiermee in overeenstemming met artikel 2:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehandeld. De minister heeft het vaststellingsbesluit op de dag dat dit is genomen in de digitale omgeving geplaatst. Vervolgens heeft de minister een notificatiemail verzonden naar het door de onderneming opgegeven e-mailadres “ [e-mailadres] ”. De minister heeft via deze weg het vaststellingbesluit op de juiste manier bekend gemaakt. De minister ziet geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De minister stelt verder, dat het aan de onderneming is om de lopende termijn bij een subsidieaanvraag te bewaken.
Beoordeling door het College
5.1
In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid Awb). Is een bezwaarschrift buiten de termijn ingediend, dan is het in beginsel niet-ontvankelijk. Indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven (artikel 6:11 Awb).
De ondernemer heeft niet betwist dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
5.2
Het college stelt vast dat de onderneming op het aanvraagformulier dat zij op 7 mei 2021 heeft ondertekend en ingediend, de vraag “Ik ontvang alleen digitaal bericht over deze aanvraag” met “Ja” heeft beantwoord. Zij heeft hiermee dus bewust ingestemd met verdere digitale correspondentie. Het feit dat zij blijkbaar eerder in een digitaal profiel voor RVO heeft aangegeven dat zij geen correspondentie via het e-loket wenst te ontvangen, maakt dit niet anders. Het betreft hier immers een specifieke aanvraag voor de TVL, waarbij een aparte en duidelijke vraag is gesteld over het al dan niet digitaal willen ontvangen van berichten. Het College heeft geen redenen om aan te nemen dat de onderneming het besluit niet digitaal heeft ontvangen. De minister heeft het vaststellingbesluit op 3 maart 2022 in de digitale omgeving geplaatst en via een notificatiemail, die is verstuurd naar het door de onderneming op het aanvraagformulier ingevulde e-mailadres, op de hoogte gesteld van het feit dat er een bericht over haar TVL-aanvraag klaar stond in haar digitale omgeving. Daaruit volgt dat verweerder het besluit op de voorgeschreven wijze, met toepassing van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb heeft bekendgemaakt. Het feit dat het digitale systeem van appellant waarin deze notificatie is binnengekomen vervolgens zo is ingesteld dat dit bericht wordt geblokkeerd, is voor rekening en risico van de ondernemer. Daarbij is van belang dat de onderneming ermee heeft ingestemd om berichten digitaal te ontvangen. Dat de onderneming ter zitting heeft aangegeven, dat zij zich niet bewust was van het feit dat zij op de desbetreffende vraag op het aanvraagformulier voor de TVL “Ja” heeft aangevinkt en daarmee heeft ingestemd met verdere digitale correspondentie, maakt dit niet anders.
5.3
Wat de onderneming heeft aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De minister heeft het bezwaar van de onderneming daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het vaststellingsbesluit.

Slotsom

6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. van den Heuvel in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
H. van den Heuvel D. Uç

Bijlage

Artikel 2:14 van de Awb, eerste, tweede en derde lid
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.
3. Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.