ECLI:NL:CBB:2023:542

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/1292
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van onduidelijke omzetgegevens in het kader van COVID-19 steunmaatregelen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 september 2023, zaaknummer 22/1292, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat centraal. De onderneming, een V.O.F. gevestigd in [plaats], had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister had deze aanvraag afgewezen, omdat de onderneming bij verschillende subsidieaanvragen voor dezelfde periode verschillende omzetten had opgegeven. De onderneming stelde dat dit te maken had met een fout in een Excelbestand, maar het College oordeelde dat deze verklaring niet afdoende was.

De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de onduidelijkheid over de omzet in de referentieperiode van het tweede kwartaal van 2019. De onderneming had een jaaromzet van € 73.458,- voor 2019, maar de opgegeven omzet voor het tweede kwartaal varieerde tussen € 24.713,82 en € 30.300,-, wat niet consistent was met de financiële administratie. Het College concludeerde dat de onderneming niet op eenvoudige en duidelijke wijze haar omzet had aangetoond, waardoor niet kon worden vastgesteld dat zij voldeed aan de vereisten voor de subsidie. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van consistente en duidelijke financiële gegevens bij het aanvragen van subsidies, vooral in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen. De onderneming had onvoldoende bewijs geleverd om haar omzetverlies aannemelijk te maken, wat leidde tot de afwijzing van de subsidieaanvraag.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1], te [plaats] (de onderneming)
(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 21 september 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juli 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Namens de onderneming heeft ook [naam 3] deelgenomen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2 De onderneming heeft een subsidieaanvraag ingediend voor het tweede kwartaal van 2021. In de aanvraag heeft zij het tweede kwartaal van 2019 gekozen als referentieperiode. De onderneming doet op jaarbasis aangifte voor de omzetbelasting.
3 De minister heeft de aanvraag afgewezen. De aangifte omzetbelasting van de onderneming ziet op het hele jaar 2019. Uit de stukken en uit het eigen administratiesysteem van de onderneming blijkt niet op eenvoudige en duidelijke wijze wat de omzet per kwartaal is geweest. Ook heeft de onderneming bij verschillende TVL-aanvragen een andere omzet voor het tweede kwartaal van 2019 opgegeven. Omdat de onderneming de door haar opgegeven omzet in de referentieperiode niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de minister deze omzet buiten beschouwing gelaten.
Standpunt van de onderneming
4 De onderneming vindt dat zij haar omzet wel aannemelijk heeft gemaakt. Zij verwijst naar de door haar overgelegde aangifte omzetbelasting, grootboekkaarten, kolombalansen, een winst- en verliesrekening en bankafschriften. Over de verschillen in de opgegeven bedragen heeft de onderneming mede ter zitting nader toegelicht dat in een Excelbestand een formulefout is geslopen. Ook heeft de onderneming toegelicht dat een deel van de omzet uit de bankschriften is af te leiden en een ander deel contant betaald zou kunnen zijn.
Standpunt van de minister
5 De minister handhaaft het bestreden besluit en merkt op dat de onderneming ondanks meerdere verzoeken geen uitdraai van het eigen administratiesysteem heeft overgelegd. Daarbij is het de minister opgevallen dat de door de onderneming opgegeven kwartaalomzetten voor 2019, waaronder die voor het tweede kwartaal van 2019, telkens van elkaar verschillen. De onderneming heeft de verkeerde formule niet nader verklaard en ook niet toegelicht wat dan wel de juiste kwartaalomzet moet zijn. De minister vindt dat de onderneming niet op eenvoudige en duidelijke wijze haar opgegeven kwartaalomzet over het tweede kwartaal van 2019 met haar financiële administratie heeft aangetoond. Er zijn te veel onzekerheden en tegenstrijdigheden, waardoor het voor de minister niet mogelijk is om een omzet voor de referentieperiode vast te stellen.
Beoordeling door het College
6 Niet in geschil is en ook het College stelt vast dat de onderneming jaarlijks haar aangifte omzetbelasting doet. Uit artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onder d, onder 3°, van de TVL volgt dat de onderneming die de aangifte omzetbelasting per kalenderjaar doet, een kopie overlegt van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald.
7 Uit aangifte omzetbelasting blijkt dat de onderneming over 2019 een jaaromzet van € 73.458,- had. Uit de financiële administratie van de onderneming moet vervolgens duidelijk blijken welk deel van deze jaaromzet het bedrag is waarover zij in de referentieperiode, het tweede kwartaal van 2019 dus, omzetbelasting heeft betaald. Bij haar aanvraag heeft de onderneming als omzet voor de referentieperiode opgegeven een bedrag van € 30.300,-. Uit de in bezwaar overgelegde bankafschriften blijkt dat voor die referentieperiode een omzet volgt van € 25.558,67. En uit de bij het beroepschrift overgelegde bankafschriften volgt voor diezelfde periode een bedrag van € 24.713,82. Mede ter zitting heeft de onderneming desgevraagd naar voren gebracht dat het uiteenlopen van deze bedragen voor de referentieperiode te maken zou hebben met een verkeerde formule in het Excelbestand. Het College acht dit geen afdoende verklaring voor de verschillende omzetbedragen. Daarbij vindt het College het van belang dat de onderneming niet heeft kunnen toelichten wat wel de juiste omzetbedragen zijn.
8 Omdat de omzet over de referentieperiode van het tweede kwartaal van 2019 niet duidelijk is, kan niet worden vastgesteld dat de onderneming voldoet aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. De minister heeft de subsidieaanvraag daarom terecht afgewezen.
9 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
M.P. Glerum De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

BIJLAGE

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)

“Artikel 2.3.2. (verstrekking subsidie)
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
Artikel 2.3.3. (bepaling omzetverlies)
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.3.6. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
b. (…)
d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;
e. (…)
Artikel 2.3.7. (informatieverplichtingen bij aanvraag)
Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.
Een aanvraag omvat in ieder geval:
d. de keuze voor de te hanteren referentieperiode en een opgave van de omzet in de referentieperiode, blijkend uit:
1°. (…)
3°. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de omzet in de referentieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangiftes voor het kalenderjaar waarin de referentieperiode valt, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de referentieperiode omzetbelasting heeft betaald;
4°. (…)”