8.1Klachtonderdeel f is ongegrond verklaard. In 4.12.1 tot en met 4.12.3 van de bestreden uitspraak, voor zover in hoger beroep aan de orde, overweegt de accountantskamer over dit klachtonderdeel het volgende:
“4.12.1. Imtech Duitsland verrichtte in het kader van het [naam 7] -project installatiewerkzaamheden ten behoeve van de bouw van een nieuw vliegveld bij [plaats] . De aanvankelijke waarde van dit project bedroeg € 114.000.000, maar mede door meerwerkopdrachten was hiervoor ultimo 2012 cumulatief ruim € 300.000.000 aan opbrengsten verantwoord.
4.12.2.Ten aanzien van het verantwoorden van opbrengsten voor meerwerk is IAS 11 van toepassing. In IAS 11.13 is, voor zover hier van belang, bepaald dat een aanpassing van een contract deel uitmaakt van de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten indien:
a. het waarschijnlijk is dat de opdrachtgever de aanpassing zal goedkeuren, alsmede het bedrag van de opbrengsten dat uit de wijziging zal voortkomen; en
b. het bedrag van de opbrengsten betrouwbaar kan worden gewaardeerd.
Indien aan deze voorwaarden voldaan is, is het onder IFRS verplicht om de opbrengsten uit hoofde van meerwerk als zodanig te verwerken in de jaarrekening.
4.12.3.Uit het HCM van de accountant van Imtech Duitsland met betrekking tot zijn werkzaamheden ter zake blijkt dat voor alle meerwerkopdrachten is nagegaan of deze daadwerkelijk waren verstrekt of geaccepteerd. Uit het controledossier blijkt in voldoende mate dat de waarschijnlijkheid dat niet geaccordeerde meerwerkopdrachten zouden worden goedgekeurd, wel degelijk aan de orde is gekomen in het kader van de controle van de meerwerkopdrachten van Imtech Duitsland, met inbegrip van de controle van dergelijke opdrachten die betrekking hadden op het [naam 7] -project. Voor deze controle is mede gebruik gemaakt van werkzaamheden van [naam 18] . Uit het in het controledossier opgenomen ISA 600 File Review Memo met betrekking tot Imtech Duitsland blijkt dat en hoe deze controles zijn uitgevoerd. Niet gebleken is dat met betrekking tot het [naam 7] -project onvoldoende controlewerkzaamheden zijn verricht.”
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 2)
8.2.1De curatoren wijzen erop dat de Duitse accountant in een ‘Early warning report’ van 23 november 2012 meldde dat Imtech Duitsland voor het [naam 7] -contract een veel hoger projectresultaat verwachtte. In december 2012 verstrekte Imtech drie bankgaranties van in totaal € 50,6 miljoen aan de opdrachtgever van het [naam 7] -project. Dit was bijna gelijk aan de verwachte betaling van € 55 miljoen. Op 27 december 2012 ontving Imtech € 50 miljoen inzake het project, wat precies het bedrag is van de bankgaranties. Betrokkene heeft dit helemaal gemist, ook omdat hij onvoldoende aandacht aan de bankgaranties besteedde. Verder merkte de Duitse accountant in het HCM van juni 2013 het [naam 7] -project aan als een ‘significant unusual transaction’ vanwege de opbrengsten (€ 305 miljoen), het resultaat (€ 73 miljoen), de ontvangen betalingen (€ 257 miljoen) en de afwijkende hoge marge op het project (42,8% versus gemiddeld 3,4%). Hij rapporteerde dat aanzienlijke hoeveelheden werk niet zijn overeengekomen en zijn gewaardeerd, rekening houdend met een onderhandelingsmarge. Volgens de curatoren moest betrokkene daarom bijzondere aandacht besteden aan de controle van het meerwerk op het [naam 7] -project.
8.2.2De curatoren voeren aan dat uit het controledossier niet blijkt welke werkzaamheden de Duitse accountant en/of [naam 18] heeft uitgevoerd om te controleren of de opbrengsten van het meerwerk op het [naam 7] -project in overeenstemming met IAS 11.13 mocht worden verantwoord. Het Duitse ‘File review memorandum’ vermeldt alleen dat [naam 18] is ingeschakeld om een aantal grote projecten te beoordelen en dat de Duitse accountant extra controles heeft uitgevoerd op geregistreerde opbrengsten. Het groepsopdrachtteam heeft over de controle van het onderhanden werk slechts in algemene zin gesteld dat de Duitse accountant gepaste auditprocedures heeft uitgevoerd en voldoende bewijs heeft verkregen. De accountantskamer heeft niet onderkend dat betrokkene geen inzicht had in de uitgevoerde werkzaamheden en de onderbouwing van de uitkomsten. Hij kon daardoor niet beoordelen of de werkzaamheden geschikt waren en ook niet deugdelijk evalueren of de nog niet overeengekomen meerwerkopbrengsten conform IAS 11.13 mochten worden verantwoord. Volgens de curatoren miskent de accountantskamer dat een deugdelijke feitelijke basis ontbrak om in overeenstemming met NVCOS 600.42-44 te kunnen evalueren of over deze materiële kwestie toereikende controle-informatie was verkregen. Deze evaluatie was belangrijk, omdat bijna iedere afboeking op het [naam 7] -project tot een overschrijding van de door de financiers gestelde grens van € 375 miljoen kon leiden. Imtech zou dan het risico lopen dat de financiers zouden afhaken, wat vrijwel onmiddellijk tot het faillissement van Imtech zou leiden. Het niet deugdelijk in het controledossier vastleggen van de uitgevoerde controlewerkzaamheden, de verkregen controle-informatie en de overwegingen van de Duitse accountant, betekent dat betrokkene ook NVCOS 230.8 heeft geschonden. Ook blijkt uit het controledossier niet op grond waarvan hij concludeerde dat toereikende controle-informatie is verkregen.
8.2.3De curatoren stellen zich verder op het standpunt dat betrokkene had moeten controleren of de nog niet overeengekomen meerwerkopbrengsten betrouwbaar konden worden gewaardeerd. De vermelding van de ‘onderhandelingsmarge’ in het HCM van de Duitse accountant suggereert dat opbrengsten en resultaat te hoog zijn verantwoord. In zijn ‘auditor’s report’ van 13 juni 2013 vermeldt betrokkene ook dat deze onderhandelingsmarge is gehanteerd. Twee maanden later noteerde een [naam 4] -medewerker na een discussie met [naam 15] echter het tegendeel op het HCM. Dit roept de vraag op aan de hand van welke controlewerkzaamheden de Duitse accountant tot deze verschillende meldingen heeft kunnen komen. Daarover blijkt niets in het controledossier. Hierop is door de curatoren gewezen, maar de accountantskamer heeft dit aspect niet in de beoordeling betrokken. Bij gebrek aan inzicht op dit punt heeft betrokkene de in NVCOS 600.42-44 voorgeschreven evaluatie niet adequaat uitgevoerd. Ook heeft hij nagelaten om conform NVCOS 230.8 deugdelijk te laten documenteren waarom is geconcludeerd dat voor het meerwerk juist niet met de onderhandelingsmarge rekening is gehouden. Uit het controledossier blijkt niet dat hij op 18 juni 2013, toen hij zijn controleverklaring afgaf, van dit gegeven op de hoogte was.
8.3.1Betrokkene voert aan dat de hogerberoepsgrond van de curatoren niet-ontvankelijk is, omdat zij een nieuwe klacht formuleren. De hogerberoepsgrond is ook ongegrond. Over het meerwerk van het [naam 7] -project had hij voldoende en geschikte controle-informatie. De werkzaamheden van de Duitse accountant en de documentatie daarvan waren toereikend beoordeeld. De stelling dat hij dossiers van [naam 15] zelf had moeten beoordelen of dat het opdrachtteam relevante stukken daaruit in het groepsdossier had moeten opnemen zodat hij er kennis van kon nemen, heeft geen grondslag in de regelgeving. Ook is dit onwerkbaar. De jaarrekening bevatte geen materiële ‘prior period errors’, ook niet ten aanzien van het [naam 7] -project. Het oordeel van de accountantskamer dat niet is gebleken dat de afboeking al in de jaarrekening 2012 had moeten worden verwerkt, hebben de curatoren niet bestreden.
8.3.2De curatoren hebben in hoger beroep aangevoerd dat hij als opdrachtpartner de werkzaamheden van [naam 15] zelf had moeten controleren in plaats van op de controle en vastleggingen van zijn team af te gaan. Het verwijt in eerste aanleg was echter niet dat hij persoonlijk de vereiste informatie had moeten vergaren, maar dat de controle van het meerwerk en het daarover verantwoorde resultaat niet toereikend is geweest.
8.3.3Betrokkene bestrijdt dat uit het controledossier niet blijkt welke controle-informatie over het meerwerk van het [naam 7] -project is verkregen. Met de stelling dat het ‘File Review Memo Duitsland’ slechts een algemene conclusie over het onderhanden werk geeft, schetsen de curatoren een vals beeld. De conclusie is het sluitstuk van de controlewerkzaamheden met betrekking tot het [naam 7] -project. De controlewerkzaamheden van [naam 15] zijn voldoende concreet en toereikend beschreven. [naam 15] rapporteerde schriftelijk bewijs voor gegeven of aanvaarde meerwerkorders en voerde blijkens het ‘File Review Memo’ gegevensgerichte detailcontroles uit om vast te stellen of het meerwerk aan de criteria van het ‘Accounting Manual’ en IAS 11 voldeed. Extern deskundige [naam 18] concludeerde dat het meerwerk goed was gewaardeerd. [naam 15] heeft dat besproken en beoordeeld. De teamleden die het controledossier van [naam 15] beoordeelden, concludeerden dat daaruit bleek dat de controle van het onderhanden werk en dus van het meerwerk toereikend was. De accountantskamer heeft terecht geoordeeld dat de controle van het meerwerk van het [naam 7] -project en de vastlegging daarvan toereikend waren.
8.3.4Verder wijst betrokkene erop dat de curatoren miskennen dat de in NVCOS
600.42-44 beschreven werkzaamheden op groepsniveau door het groepsopdrachtteam worden uitgevoerd. Niet vereist is dat de opdrachtpartner de werkzaamheden zelf uitvoert, tenzij in de standaard de term ‘opdrachtpartner’ wordt gebruikt in plaats van ‘accountant’. Bij omvangrijke controles is het praktisch niet mogelijk dat de opdrachtpartner de werkzaamheden zelf uitvoert. Betrokkene had geen reden om de dossiers van [naam 15] zelf te beoordelen. Ze waren al diepgaand beoordeeld door op dit gebied zeer ervaren accountants. De accountant die de werkzaamheden van het team beoordeelde ( [naam 13] ) had toegang tot de controledossiers van [naam 15] en had, als partner verantwoordelijk voor de NVCOS 600 activiteiten van de divisie Duitsland & Oost-Europa, ook veelvuldig contact met [naam 15] en het management van Imtech Duitsland. Hij wist zodoende wat er tijdens de controle speelde. Betrokkene had met [naam 13] intensief contact over de controle van Imtech Duitsland. Uit het overleg met hem en [naam 15] bleek dat het meerwerk van het [naam 7] -project goed was onderbouwd. Dit werd bevestigd door het ‘File Review Memo Duitsland’.
8.3.5Daarbij miskennen de curatoren ook de voorschriften die gelden voor het vastleggen van de beoordeling van het controledossier van de accountant van het groepsonderdeel. Niet voorgeschreven is dat het dossier van de accountant van het groepsonderdeel in het controledossier op groepsniveau wordt opgenomen. Ook leggen de curatoren NVCOS 600.42-44 onjuist uit. Alleen als de groepsaccountant concludeert dat de werkzaamheden van een accountant van een groepsonderdeel onvoldoende zijn, moet hij aanvullende werkzaamheden (laten) uitvoeren. In dit geval zijn de werkzaamheden van [naam 15] beoordeeld als toereikend. NVCOS 600.44 ziet op een slotevaluatie. De werkzaamheden op onderdeels- en groepsniveau waren toereikend om het controleoordeel te dragen. Met de werkzaamheden is aan de standaarden voldaan, waaronder NVCOS 600.
8.3.6Betrokkene weerspreekt dat er omstandigheden waren die meebrachten dat hij zich desalniettemin persoonlijk in de controlewerkzaamheden van [naam 15] voor het [naam 7] -meerwerk moest verdiepen. De omstandigheden die de curatoren aanvoeren, zijn onjuist en/of irrelevant. De grens van € 375 miljoen was hier niet relevant, niet alleen vanwege de in zijn hogerberoepschrift uiteengezette redenen, maar ook omdat uit de fraudeonderzoeken en de controle was gebleken dat met het meerwerk op het [naam 7] -project niet was gefraudeerd. Eventuele afboekingen konden de grens dus niet raken. Verder was het [naam 7] -project een significante transactie maar niet ongebruikelijk. Het is in het HCM gerapporteerd omdat het een significant project was met een hoge marge. Deze was verklaard en begrijpelijk. Ook onjuist is dat Imtech garanties verstrekte aan de opdrachtgever van het [naam 7] -project in verband met een betaling. De garanties zijn door Imtech Duitsland afgegeven. In de Duitse bouw- en installatiesector was het gebruikelijk om garanties af te geven. Betrokkene betwijfelt of de garanties aan de in december 2012 ontvangen betaling zijn te koppelen. Niet duidelijk is waarop de gestelde betaling ziet. Wat daar ook van zij, het is niet relevant voor de hier aan de orde zijnde vraag of het niet-geaccordeerde meerwerk overeenkomstig IAS 11 werd gewaardeerd. Ook het feit dat er op het [naam 7] -project kosten zijn geboekt die daar niet thuishoorden, is niet relevant voor de vraag naar de juiste waardering van het meerwerk. Verder voert betrokkene aan dat de gestelde omstandigheden, al waren deze wel juist of relevant geweest, er niet toe noopten dat hij zich persoonlijk in de dossiers van [naam 15] had moeten verdiepen. Het betoog van de curatoren komt er volgens hem op neer dat het desbetreffende deel van het dossier van [naam 15] vanwege de aangevoerde omstandigheden overgenomen had moeten worden in het controledossier op groepsniveau en dat betrokkene deze stukken zelf had moeten beoordelen dan wel zelf de beoordeling van het dossier van [naam 15] had moeten uitvoeren. Die visie is onjuist, strijdig met de regelgeving en leidt tot ongerijmde consequenties.
8.3.7De curatoren leggen de tekst in het HCM van [naam 15] ten onrechte uit alsof bedoeld zou zijn dat het meerwerk te hoog is gewaardeerd om na onderhandelingen op het gewenste bedrag uit te komen. Voor betrokkene was echter duidelijk dat met de ‘margin for negotiation’ een afslag (op het meerwerk) werd bedoeld. Dit bleek uit zijn overleg in januari 2013 met [naam 15] en was ook in lijn met hoe in voorgaande jaren met niet-geaccordeerd meerwerk werd omgegaan. Dit had hij al in zijn ‘Preliminary findings report audit 2012’ van 31 januari 2013 gesignaleerd. Het sloot ook aan bij de bevindingen uit de beoordeling van het controledossier van [naam 15] . [naam 13] heeft ook mondeling bevestigd dat het meerwerk goed was gewaardeerd en was akkoord met de tekst van betrokkene over het [naam 7] -project in het Auditor’s report. De latere aantekening van [naam 14] op het HCM was slechts bedoeld ter verduidelijking en legde alleen een handeling vast die vóór het afgeven van de controleverklaring was verricht. Het meerwerk was goed gewaardeerd overeenkomstig het ‘Accounting Manual’ en IAS 11 en dit is nadien nooit onjuist bevonden.
Beoordeling door het College
8.4.1Van uitbreiding van de klacht, zoals betrokkene betoogt, is naar het oordeel van het College geen sprake. De klacht van de curatoren was blijkens § 9.55 van het klaagschrift dat betrokkene op het [naam 7] -project onvoldoende controlemaatregelen heeft uitgevoerd of laten uitvoeren en geen toereikende controle-informatie heeft verkregen (en in het controledossier heeft vastgelegd) over bijvoorbeeld het in 2012 verantwoorde projectresultaat, de met het project samenhangende balansposten (met name die voortvloeiend uit meerwerkopdrachten) en de noodzakelijke afboeking (als onderdeel van de € 370 miljoen aan afboekingen). In hoger beroep hebben de curatoren hooguit iets andere accenten gelegd. Duidelijk is dat de curatoren betrokkene in zijn hoedanigheid van opdrachtpartner aanspreken op zijn handelen en/of nalaten.
8.4.2Het College is met de accountantskamer van oordeel dat niet gebleken is dat met betrekking tot het [naam 7] -project onvoldoende controlewerkzaamheden zijn verricht en onderschrijft wat daarover in 4.12.3 van de bestreden uitspraak is overwogen. Dat en hoe de controle van de meerwerkopdrachten van Imtech Duitsland, met inbegrip van dergelijke opdrachten die betrekking hadden op het [naam 7] -project, is uitgevoerd, blijkt niet alleen uit het in het controledossier opgenomen ‘ISA 600 File Review Memo’ met betrekking tot Imtech Duitsland. Naar betrokkene terecht heeft opgemerkt, is de documentatie als het om de cijfers van lmtech Duitsland gaat (en dus met inbegrip van het [naam 7] -meerwerk) veelomvattender dan dit memorandum.
8.4.3De kern van de controle-informatie is volgens betrokkene, ten eerste, de controle uitgevoerd door [naam 15] overeenkomstig het ‘ [naam 22] ’ ( [naam 22] ) en de ‘Group Audit Instructions’ (GAI) alsmede de daaruit volgende rapporteringen, zoals de accountantsverklaring, het HCM en de ‘Other reporting requirements’ van [naam 15] en de evaluatie van deze rapporteringen. Ten tweede is dat de beoordeling door het groepsopdrachtteam van de controledossiers van [naam 15] , waarbij die dossierbeoordeling op haar beurt weer is beoordeeld door een ervaren partner ( [naam 13] ). Deze had toegang tot de controledossiers van [naam 15] en heeft zelf vastgesteld dat de dossierbeoordeling correct was uitgevoerd.
8.4.4Met zijn beschrijving van de controlewerkzaamheden die met betrekking tot de meerwerkopdrachten van het [naam 7] -project zijn uitgevoerd, heeft betrokkene naar het oordeel van het College aannemelijk gemaakt dat zowel op het niveau van het onderdeel als op groepsniveau voldoende aandacht is geschonken aan de controle-informatie met betrekking tot dit project en dat over de uitgevoerde controlewerkzaamheden voldoende in het controledossier is vastgelegd. Betrokkene wijst er in dit verband terecht op dat naast de accountant van [naam 15] (en een extern deskundige en vervolgens ook leden van het groepsopdrachtteam) ook [naam 13] , die zich op de controle van de divisie Duitsland & Oost-Europa concentreerde, de informatie over het [naam 7] -project heeft beoordeeld en dat [naam 13] (mede daartoe) toegang had tot het controledossier van [naam 15] . Naar het oordeel van het College waren er voor betrokkene geen redenen om zich diepgaander in de controle van deze post te verdiepen dan hij heeft gedaan. Hij hoefde de controle op dit punt niet nog eens over te doen. Ook is niet gebleken dat de verantwoorde meerwerkopbrengsten iets van doen hadden met de bij Imtech Duitsland ontdekte onregelmatigheden. Daarmee waren deze opbrengsten, anders dan de curatoren suggereren, niet relevant voor de eerder genoemde grens van € 375 miljoen.
Deze hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt niet.
9 Klachtonderdeel g houdt in dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht ten aanzien van de in de jaarrekening 2012 verantwoorde goodwill en is gegrond verklaard. Hiertegen hebben zowel betrokkene als de curatoren hoger beroep ingesteld. Betrokkene omdat hij vindt dat hem geen verwijt treft en de curatoren omdat zij menen dat twee verwijten ten onrechte niet zijn beoordeeld of zijn afgewezen.
Het College gaat eerst in op het hoger beroep van betrokkene. Dat is gericht tegen wat de accountantskamer over klachtonderdeel g overweegt in 4.13.3 (en 4.13.4) en 4.13.12 (en 4.13.13) van de bestreden uitspraak. Hij voert vier gronden aan. Klachtonderdeel g is volgens hem ten onrechte ontvankelijk verklaard. Ook is de klacht te ruim geformuleerd zodat buiten de klacht is getreden, en zo niet, dan is een verrassingsbeslissing genomen. Verder voert hij aan dat het inhoudelijke oordeel van de accountantskamer feitelijke grondslag mist.
De curatoren kunnen zich er, zoals al vermeld, niet mee verenigen dat de accountantskamer een tweetal aangevoerde verwijten niet heeft beoordeeld of heeft afgewezen. Zij bedoelen ten eerste hun stelling dat betrokkene bij de controle van de goodwill tekort is geschoten in het evalueren van de relevantie en redelijkheid van de bevindingen of conclusies van [naam 23] als deskundige in haar memorandum van 4 juni 2013 en de consistentie ervan met de overige controle-informatie waarover hij beschikte. En evenzo als het gaat om de bevindingen of conclusies van [naam 19] als deskundige in haar memorandum van 14 juni 2013. Ten tweede doelen zij op hun stelling dat betrokkene als gevolg daarvan onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht en onvoldoende controle-informatie heeft verkregen om het realiteitsgehalte van de door Imtech in haar ‘goodwill impairment test’ (GIT) gehanteerde financiële prognoses en ‘weighted average cost of capital’ (WACC) te controleren.
Ontvankelijkheid klachtonderdeel g
9.1.1.1 Artikel 22, eerste lid, van de Wtra luidde van 1 januari 2014 tot 1 januari 2019, samengevat en voor zover in hoger beroep aan de orde, dat een ieder bij een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door een accountant binnen drie jaar nadat de klager dat met de wet- en regelgeving strijdige handelen of nalaten heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren een klacht kan indienen bij de accountantskamer. Met ingang van 1 januari 2019 is deze driejaarstermijn komen te vervallen. In artikel 51 van de Wtra is echter bepaald dat dit niet geldt als de oude klachttermijn van drie jaar op
31 december 2018 al was verstreken.
9.1.1.2 Omdat het klaagschrift op 18 juni 2019 is ingediend en betrokkene stelde dat de driejaarstermijn voor klachtonderdeel g is verstreken, heeft de accountantskamer beoordeeld of de curatoren vóór 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren. Daarover overweegt zij in 4.13.3 van de bestreden uitspraak:
“Ten aanzien van de vraag of klagers voor wat betreft de in de jaarrekening 2012 verantwoorde goodwill vóór 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren, stelt de Accountantskamer voorop dat de faillissementen van de vennootschappen waarin klagers tot curatoren zijn benoemd op 13 augustus 2015 en kort daarna zijn uitgesproken. De Accountantskamer volgt de stelling van klagers dat op dat moment nog geen sprake is geweest van het redelijkerwijs hebben kunnen constateren van zodanige feiten dat klagers daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren. Klagers beschikten op dat moment bijvoorbeeld niet over de relevante stukken uit het controledossier op grond waarvan zij zich hierover een oordeel konden vormen. Dat divisies van Imtech, waaronder de divisies Nordic en Marine, al vóór 14 september 2015, toen het eerste faillissementsverslag werd uitgebracht, verkocht waren en dat klagers toen reeds constateerden dat de verkoopopbrengst van die onderdelen aanzienlijk lager was dan de boekwaarde daarvan, was op zichzelf genomen onvoldoende om een vermoeden van mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen voor wat betreft de controlewerkzaamheden inzake de goodwill in de jaarrekening 2012 van Imtech op te baseren. De verkoop van deze divisies vond immers plaats ruim twee jaar na afronding van de controle van de jaarrekening 2012 en na het faillissement van Imtech. Om goed te kunnen inschatten of daadwerkelijk sprake was van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door betrokkenen was hier van belang dat klagers de beschikking kregen over de in het controledossier aanwezige stukken. Deze hebben zij eerst in december 2016 ontvangen. Hieruit volgt dat de driejaarstermijn op 1 januari 2019 niet was verstreken. De driejaarstermijn staat dan ook niet in de weg aan de beoordeling van dit klachtonderdeel.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 6)
9.1.2.1 Betrokkene stelt zich, samengevat, op het standpunt dat uit de feiten overduidelijk volgt dat de termijn van drie jaar op 31 december 2018 ruimschoots was verstreken. De curatoren hadden al in de periode augustus-september 2015, of in ieder geval op of voor 31 december 2015, objectiveerbare gronden om te vermoeden dat sprake kon zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat zij tot eind 2016 hebben gewacht met het opvragen van de controledossiers en tot maar liefst 18 juni 2019 hebben gedraald met het indienen van een klacht, komt voor hun rekening.
9.1.2.2 Volgens betrokkene constateerden de curatoren al bij de verkoop van enkele bedrijfsonderdelen tussen 13 augustus 2015 (dag van het faillissement) en 14 september 2015 (dag van publicatie van het eerste faillissementsverslag) dat de verkoopopbrengst van deze onderdelen lager was dan de boekwaarde. Bovendien beschikten zij toen al over de GIT van Imtech en konden zij zich daarover een oordeel vormen. Al snel werd duidelijk dat zij meenden dat de accountant over de waardering van die bedrijfsonderdelen verwijten konden worden gemaakt. In juni 2017 stelden zij in een civiele procedure tegen [naam 4] dat zij al bij de verkoop van de bedrijfsonderdelen een vermoeden hadden dat de goodwill van die bedrijfsonderdelen in de jaren daarvoor te hoog was gewaardeerd. Zij vroegen zich af of de afschrijvingen op de goodwill van die bedrijfsonderdelen door de jaren heen, waaronder in 2012, op de juiste wijze had plaatsgevonden. Hun vermoeden dat de goodwill in de jaren voorafgaand aan het faillissement – dus ook in de jaarrekening 2012 – te hoog was gewaardeerd, althans hun kennis van feiten waarop dat vermoeden kon worden gebaseerd, behelst volgens betrokkene ook een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten, althans kennis van feiten waarop redelijkerwijs een dergelijk vermoeden kon worden gebaseerd. Een vermoeden van een te hoge waardering van de post goodwill komt immers neer op een vermoeden dat de jaarlijkse GIT niet goed is uitgevoerd en door de accountant onvoldoende is gecontroleerd, althans, is een constatering van een feit waarop een dergelijk vermoeden kan worden gebaseerd. Voor een dergelijk vermoeden is niet vereist dat een klager over de controledossiers beschikt of al exact weet welke voorschriften zijn geschonden.
9.1.2.3 Betrokkene vindt niet relevant dat de curatoren vóór 1 januari 2016 niet over de controledossiers beschikten. Er was toen evident al sprake van het in artikel 22, eerste lid, van de Wtra (oud) bedoelde vermoeden, of van kennis van feiten waarop dat vermoeden redelijkerwijs kon worden gebaseerd. Voor de ontvankelijkheid van de klacht kan ook niet doorslaggevend zijn wanneer de klager over het controledossier beschikte. Dan zou men zelf in de hand hebben wanneer de klachttermijn aanvangt. Dat vindt geen grondslag in de rechtspraak en staat bovendien haaks op de ratio van de driejaarstermijn.
9.1.3.1 De curatoren zijn van mening dat de driejaarstermijn niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van klachtonderdeel g. Op grond van de door betrokkene gestelde feiten en omstandigheden konden zij redelijkerwijs niet vermoeden dat hij tuchtrechtelijk tekort was geschoten in de uitvoering van de controle van de goodwill op de gronden waarover in deze procedure is geklaagd. De gestelde feiten leveren geen informatie op over de uitgevoerde controlewerkzaamheden. Betrokkene miskent dat de verkoop van de divisies pas twee jaar na afronding van de controle en ook pas na het faillissement van Imtech heeft plaatsgevonden. Algemeen bekend is dat in zulke omstandigheden verkoopprocessen onder grote druk plaatsvinden, waardoor veelal niet de werkelijke waarde van een goed maar een lagere executieopbrengst wordt gerealiseerd. Om de werkzaamheden van betrokkene voor de controle van de goodwill te kunnen beoordelen, moesten de curatoren de stukken in het controledossier over zijn werkzaamheden hebben. Dat dossier ontvingen zij pas in december 2016. Zij hebben dus niet eerder dan vanaf dat moment kunnen vermoeden dat betrokkene van de uitvoering van deze werkzaamheden tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt op de gronden die in de tuchtklacht en de daaropvolgende processtukken zijn aangevoerd. Dit betekent dat de driejaarstermijn op 1 januari 2019 nog niet was verstreken.
9.1.3.2 Verder wijzen de curatoren erop dat zij pas in juni 2017, in het kader van een kort geding tegen [naam 4] om stukken over de uitgevoerde controles te verkrijgen, voor het eerst stelden dat het verschil tussen de boekwaarde van de divisies Nordic en Marine en de verkoopopbrengst de vraag oproept of de afschrijvingen op de goodwill van deze divisies in de loop der jaren goed hebben plaatsgevonden. Dat zij op de faillissementsdatum formeel toegang kregen tot de administratie van Imtech wil nog niet zeggen dat zij toen al over de GIT 2012 beschikten. Het ging om 300 strekkende meters fysiek veiliggestelde en 23 terabyte digitaal veiliggestelde administratie. Het proces van digitaal veiligstellen en (gedeeltelijk) doorzoekbaar maken, heeft weken geduurd. Met het opvragen van het controledossier is niet gedraald. Betrokkene miskent de omvang en complexiteit van een faillissement als dat van Imtech. De aandacht moest in eerste instantie uitgaan naar andere dringende zaken, zoals verkoop van de belangrijkste groepsonderdelen, onderzoek naar de verkoop van andere groepsonderdelen, veiligstellen van de administratie, zorgdragen voor voortzetting van de ICT-ondersteuning aan de resterende en verkochte groepsonderdelen, een aanvang maken met een eerste onderzoek naar de mogelijke aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen om dekking onder de verzekeringspolis veilig te stellen, contacten onderhouden met de curator van Imtech Duitsland en procederen over de benoeming van een crediteurencommissie. Daarna hebben zij de tuchtklacht tijdig ingediend. Bij het indienen van klachten hebben zij, mede met het oog op de verjaringstermijnen, de chronologie van de controles aangehouden.
Beoordeling door het College
9.1.4Deze hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt niet. De feiten en omstandigheden die hij aanvoert, leveren naar het oordeel van het College niet het in artikel 22, eerste lid, van de Wtra (oud) bedoelde vermoeden op. Dat bij de verkoop van groepsonderdelen bleek dat de opbrengst verschilde van de boekwaarde en dat bij de curatoren twijfel ontstond of de goodwill juist was gewaardeerd, is onvoldoende. Om te kunnen komen tot een vermoeden dat bij het controleren van de verschillende jaarrekeningen van Imtech daadwerkelijk sprake is geweest van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door betrokkene, moesten de curatoren over de stukken uit het controledossier beschikken. Het College schaart zich achter het oordeel van de accountantskamer daarover. De omstandigheden die de curatoren hebben aangevoerd in aanmerking genomen, kan niet worden gezegd dat zij te laat achter deze stukken zijn aangegaan. Na ontvangst van de stukken uit het controledossier hebben zij tweeëneenhalf jaar later - tijdig - hun klaagschrift, waar klachtonderdeel g deel van uitmaakt, ingediend.
Weergave klachtonderdeel g, buiten de klacht treden
9.2.1In 4.13.12 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer over klachtonderdeel g het volgende:
“De Accountantskamer stelt vast dat het memorandum van [naam 23] van
4 juni 2013 voor wat betreft de brongegevens waarop dit gebaseerd is een overzicht van stukken bevat en dat hierin tevens het volgende is vermeld:
[naam 23] has relied upon the quality of the Information supplied and has not undertaken an independent verification as to the accuracy, completeness and reliability thereof, which we understand will be part of the procedures performed by [naam 22] . In addition, we have relied upon information from public sources, including, among others, [naam 24] , [naam 25] and [naam 26] .
Uit het dossier blijkt dat betrokkene de bevindingen en conclusies van [naam 23] heeft beoordeeld. Uit het dossier blijkt echter niet dat betrokkene de aanvaardbaarheid van de brongegevens waar [naam 23] zich op gebaseerd heeft, is nagegaan. Betrokkene heeft hierdoor gehandeld in strijd met Standaard 620.12.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 7)
9.2.2Betrokkene voert aan dat de accountantskamer klachtonderdeel g veel te ruim heeft geformuleerd. De curatoren kwamen bij dit klachtonderdeel met negen zeer specifieke verwijten. Deze zijn allemaal ongegrond verklaard. Klachtonderdeel g is gegrond verklaard op een aspect waarover niet is geklaagd. De accountantskamer is buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Het verwijt in overweging 4.13.12 van de bestreden uitspraak luidt dat uit het dossier niet blijkt dat hij de aanvaardbaarheid is nagegaan van de brongegevens waar [naam 23] zich op heeft gebaseerd, waardoor hij in strijd met NVCOS 620.12 (Gebruikmaken van de werkzaamheden van een door de accountant ingeschakelde deskundige) heeft gehandeld. Dit verwijt ligt echter niet in het klaagschrift en de opbouw daarvan besloten. De klacht ziet daar niet op. De beweerde schending van deze standaard is in de hele procedure bij de accountantskamer niet aan de orde gekomen.
9.2.3Volgens de curatoren beweert betrokkene ten onrechte dat buiten het klachtonderdeel is getreden. Het oordeel van de accountantskamer dat betrokkene heeft nagelaten de door [naam 23] gebruikte brongegevens te beoordelen, is op essentiële en voor hem kenbare stellingen van de curatoren gebaseerd. Aan dit klachtonderdeel hebben de curatoren ten grondslag gelegd dat betrokkene heeft nagelaten de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de door [naam 23] gebruikte informatie te beoordelen. Daarop ziet ook, aan de hand van de toepasselijke NVCOS 620, de beoordeling van de accountantskamer. Het enkele feit dat zij in hun processtukken NVCOS 620 niet hebben aangehaald, rechtvaardigt geen andere conclusie.
Beoordeling door het College
9.2.4.1 Het College stelt vast dat de kernachtige formulering van klachtonderdeel g door de accountantskamer overeenkomt met de titel van hoofdstuk 10 van het klaagschrift. In dit hoofdstuk hebben de curatoren uitgewerkt op welke onderdelen (de waardering van) de goodwill volgens hen onvoldoende is gecontroleerd. In deze uitvoerige uiteenzetting stellen zij veel tekortkomingen aan de orde, maar niet het verwijt dat betrokkene in 4.13.12 van de bestreden uitspraak wordt gemaakt, namelijk dat uit het controledossier niet blijkt dat hij bij de evaluatie van de informatie die hij van [naam 23] verkreeg, is nagegaan of de brongegevens die zijn gebruikt aanvaardbaar (ofwel relevant, volledig en accuraat) zijn. De curatoren hebben ook niet aangewezen waar zij in het klaagschrift of in het daaropvolgende schriftelijke debat precies hebben gesteld dat betrokkene (ook) dit verwijt moet worden gemaakt. Hun stelling dat het door de accountantskamer gemaakte verwijt in hun klacht en voornoemd debat, ook ter zitting, besloten ligt en ook volgt uit hun essentiële stellingen, volgt het College niet. Die stellingen komen er volgens de curatoren op neer dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht als het gaat om het bepalen van de ‘peer group’. Aan de hand daarvan kan, volgens de curatoren, worden geverifieerd of de uitkomst van de GIT in lijn is met de door vergelijkbare ondernemingen gerapporteerde financiële gegevens, met andere woorden of de uitkomst wel voldoende realistisch is. Het College ziet niet in dat betrokkene hieruit of uit het daarop volgende debat had moeten begrijpen dat hem ook het specifieke verwijt werd gemaakt op basis waarvan de accountantskamer klachtonderdeel g gegrond heeft verklaard. Dat het handelen of nalaten dat in klachtonderdeel g aan de orde is gesteld vooral in het licht van NVCOS 620 kon worden beschouwd, brengt dat ook niet automatisch met zich mee. Als de curatoren of de accountantskamer dit verwijt al tijdens de zitting in eerste aanleg aan betrokkene hebben voorgehouden, wat niet duidelijk uit de pleitnotities van de curatoren of uit het proces-verbaal van de zitting valt op te maken, dan heeft dat procedureel te laat plaatsgevonden.
9.2.4.2 Deze hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt. Het verwijt dat uit het dossier niet blijkt dat betrokkene de aanvaardbaarheid is nagegaan van de brongegevens waarop [naam 23] zich heeft gebaseerd, is niet tot de klacht te herleiden. Door dit verwijt ten grondslag te leggen aan het gegrond verklaren van klachtonderdeel g is de accountantskamer buiten de klacht getreden. Betrokkene heeft ook terecht in hogerberoepsgrond 8 aangevoerd dat de bestreden uitspraak op dit punt een verrassingsbeslissing inhoudt en dat sprake is van strijd met de goede (tucht)procesorde. De bestreden uitspraak kan in zoverre dus niet in stand blijven. Op de inhoudelijke gronden die betrokkene tegen het oordeel van de accountantskamer heeft aangevoerd in hogerberoepsgrond 9, hoeft het College daarom niet meer in te gaan.
Of klachtonderdeel g ongegrond wordt verklaard of toch gegrond blijft, hangt af van het oordeel van het College over de hogerberoepsgrond van de curatoren, die hierna wordt besproken.
Niet beoordeelde verwijten
9.3.1In 4.13.12 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer, voor zover van belang voor het hoger beroep van de curatoren, dat “Uit het dossier blijkt dat betrokkene de bevindingen en conclusies van [naam 23] heeft beoordeeld.” De volledige overweging is hiervoor in 9.2.1 van deze uitspraak weergegeven.
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 3)
9.3.2De curatoren zijn het met deze overweging niet eens. [naam 23] was ingeschakeld voor de beoordeling van de GIT van Imtech. De bevindingen staan in twee memo’s van respectievelijk 20 december 2012 (vóór de ontdekking van de onregelmatigheden) en 4 juni 2013. Verder wijzen curatoren erop dat [naam 19] was ingeschakeld om voor de controle van de continuïteitsveronderstelling de financiële prognoses en onderliggende veronderstellingen te beoordelen. De bevindingen van [naam 19] staan in een memo van 14 juni 2013. Volgens de curatoren heeft betrokkene bij de controle van de goodwill de bevindingen van [naam 23] en [naam 19] onvoldoende geëvalueerd, ook als het gaat om de consistentie met overige controle-informatie. Niet is onderkend dat [naam 23] verschillende adviezen verbond aan vergelijkbare significante verschillen. Vanwege de situatie van Imtech en het belang van de post goodwill (€ 1,1 miljard) had betrokkene de financiële prognoses voor de divisies Marine en Nordic en de gehanteerde WACC in combinatie met de lange-termijn groeivoet (LTGV) in de GIT 2012 van Imtech kritisch moeten bezien. De bevindingen van [naam 23] en [naam 19] had hij in onderlinge samenhang moeten beschouwen. Hij had dan geconstateerd dat de financiële prognoses niet in lijn lagen met marktverwachtingen, althans dat een deugdelijke onderbouwing ontbrak. Ook had hij de financiële prognoses voor 2013 tot en met 2015 en de onderliggende veronderstellingen kritisch moeten beoordelen. [naam 19] was kritisch over de prognoses 2013 en 2014 en de Independent Business Reviews (IBR’s) van [naam 27] ( [naam 27] ), en concludeerde dat er significante risico’s waren dat Imtech de prognoses niet zou kunnen realiseren. Verder wist hij dat de prognoses voor 2013 telkens niet werden gehaald en dat [naam 19] hem daarom had geadviseerd om eerst de cijfers van mei 2013 af te wachten. Ten slotte had hij zich moeten realiseren dat Imtech er belang bij had om niet op haar goodwill te hoeven afboeken. Uit het controledossier blijkt niet dat betrokkene de financiële prognoses 2013 en 2014 kritisch heeft beoordeeld. Ook heeft hij niet onderkend dat [naam 19] niet naar de prognoses voor 2015 heeft gekeken, terwijl deze sterk doorslaggevend waren voor de berekening van de VIU. Uit het controledossier blijkt niet dat hij de financiële prognoses 2015 zelf kritisch heeft beoordeeld. Betrokkene heeft daarom in strijd gehandeld met NVCOS 200.15, 500.6, 200.17, 500.9 en 540.18 en 620.12, onder a, en ook heeft hij de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag niet nageleefd.
9.3.3Betrokkene voert, samengevat, aan dat de curatoren in hoger beroep een volledig nieuwe klacht formuleren. Pas nu voeren zij aan dat hij NVCOS 620.12, onder a, heeft geschonden. Zij dragen nieuwe verwijten aan die in eerste aanleg niet aan de orde kwamen. NVCOS 620 hebben zij in eerste aanleg nooit genoemd. Zij proberen te verbergen dat in feite sprake is van een geheel nieuwe klacht, of een ongeoorloofde uitbreiding van de klacht, door te doen alsof het nu gestelde in hun oorspronkelijke – en zeer specifieke – negen klachtonderdelen besloten ligt. Dat is niet zo. Hun hoger beroep op dit punt is niet-ontvankelijk en zo niet, dan missen de verwijten een feitelijke en juridische grondslag. De curatoren hebben aangevoerd dat [naam 23] in het kader van de GIT die oorspronkelijk werd uitgevoerd en de nieuwe GIT, tegenstrijdige informatie over de ‘multiples’ verschafte. Hij zou dat niet in de controle hebben betrokken. De oorspronkelijke en de nieuwe GIT waren echter onvergelijkbaar. Bovendien miskennen de curatoren dat het groepsopdrachtteam en [naam 23] in beide gevallen concludeerden dat een afwaardering niet aan de orde was. Er was dus geen tegenstrijdige informatie. Ten tweede hebben de curatoren aangevoerd dat hij zelf de bevindingen van [naam 23] en [naam 19] in onderlinge samenhang had moeten beoordelen. [naam 19] zou bovendien alleen naar de prognoses voor 2013 en 2014 hebben gekeken en daar kritische kanttekeningen bij hebben geplaatst. Beide verwijten missen enige grondslag. De prognoses sloten aan bij de marktverwachtingen. De kritische opmerkingen van [naam 19] waren niet relevant voor de GIT, omdat hun beoordeling van de prognoses een heel ander doel had, namelijk de continuïteitsveronderstelling. Bovendien keek het groepsopdrachtteam kritisch naar de prognoses. Beide verwijten snijden volgens betrokkene geen hout. Hij heeft adequaat gehandeld. Hem valt op dit punt geen verwijt te maken.
Beoordeling door het College
9.3.4.1 Het College onderschrijft niet de stelling van betrokkene dat de curatoren in hoger beroep buiten de klacht treden. De curatoren weerspreken het oordeel in 4.13.12 van de bestreden uitspraak dat uit het dossier blijkt dat betrokkene de bevindingen en conclusies van [naam 23] heeft beoordeeld. Volgens hen hadden de kritische kanttekeningen van [naam 23] (en [naam 19] ) bij de financiële prognoses en de WACC van Imtech en bij het realiteitsgehalte van de onderliggende veronderstellingen aanleiding moeten zijn om bij het controleren van de goodwill meer aandacht aan de GIT te (laten) besteden. Uit het controledossier zou niet blijken dat dit is gedaan of waarom aan deze kanttekeningen geen gevolg is gegeven. Dit betoog wijkt niet af van wat de curatoren in het klaagschrift hebben gesteld. Met het argument dat de opmerkingen van [naam 23] in de loop der tijd in stelligheid verschillen en dat betrokkene op dit verschil had moeten aanslaan, vullen de curatoren hun stelling aan dat er naar hun mening redenen waren de GIT nader te bezien. Dit valt (nog) binnen het debat over de verwijten die betrokkene in klachtonderdeel g zijn gemaakt.
9.3.4.2 Evenals de accountantskamer stelt het College voorop dat het niet zelf beoordeelt of de goodwill in de jaarrekening op juiste wijze is verantwoord en evenmin welke manier van testen van de boekwaarde van de goodwill de juiste is. Het College beoordeelt of de accountant bij de controle van de in de jaarrekening verantwoorde goodwill heeft gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel. Het is hierbij in beginsel aan klagers om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
9.3.4.3 De curatoren hebben in hun klaagschrift gesteld dat betrokkene in het kader van de controle van de GIT er aandacht aan had moeten besteden dat [naam 23] in het memorandum van 4 juni 2013 rapporteerde dat de analisten en de ‘peer group’ een hogere WACC hanteren dan Imtech en dat de ‘financial forecasts’ van Imtech sterk afwijken van de marktvooruitzichten. Volgens de curatoren blijkt uit het controledossier niet dat hij aandacht heeft besteed aan het advies van [naam 23] om bij het bepalen van de WACC een additionele ‘forecast risk premium’ te hanteren en valt niet na te gaan waarom een risk premium van 6,5% als passend is beoordeeld en in hoeverre te positieve door Imtech opgestelde ‘financial forecasts’ daarbij een rol hebben gespeeld (§ 10.117-121 en 10.124-125 klaagschrift). Ook is in de controle niet aan de orde gekomen of er redenen waren om naast de risk premium eventuele andere premiums bij het bepalen van de WACC te hanteren (o.a. § 10.134).
9.3.4.4 Over de WACC rapporteerde [naam 23] in het memo van 4 juni 2013 het volgende (blz. 7-8):
“The Company has applied the capital asset pricing model (‘CAPM’) to determine the WACC and has performed an analysis for each of the parameters of the WACC. The CAPM is a generally accepted method to derive the WACCs and in line with [naam 23] common practice.
We note that Imtech has derived a post-tax WACC range of 7.3% to 10.7% for its CGUs.
Based on the peer group used by [naam 23] for the WACC review of Imtech in earlier years (originally provided by Imtech management) and based on market information, [naam 23] derived a post-tax WACC range of 8.0% to 11.3%. Please find in the appendices section the descriptions of peer companies and calculations of the post-tax WACCs derived by [naam 23] .
The table below provides an overview of the WACCs derived by Imtech and [naam 23] for the individual CGUs:
Comparison of WACCs derived by lmtech and [naam 23]
CGUs
Imtech
[naam 4]
Benelux
GEE
UK& lrl
Nordic
Spain
Turkey*
ICT
Traffic
Marine
7.5%
7.3%
8.2%
7.3%
10.7%
9.9%
7.7%
7.6%
8.1%
8.2%
8.0%
8.9%
8.0%
11.3%
10.5%
8.3%
8.3%
8.8%
Weighted average WACC of lmtech as a whole
7.7%
8,4%
Source: [naam 24] , [naam 4] CRP Model dated 31 December 2012, lmtech 2012 GIT models
*Note: The [naam 4] post-tax WACC for CGU Turkey is in USD terms
Based on the above we note that overall, the post-tax WACC range derived by Imtech is below than the lower bound of the post-tax WACC range derived by [naam 23] . Additionally, based on a weighting of 2013 sales of the CGUs, the post-tax WACC of Imtech as a whole as derived Imtech (7.7%) is lower than that derived by [naam 23] (8.4%).
We note that the key reason for the differences in the WACC ranges derived by Imtech and [naam 23] is the unlevered beta applied. Imtech has applied an unlevered beta of 0.79 that is based on a 5-year monthly regression analysis of the movements in stock prices of Imtech against relevant market index. [naam 23] has applied a higher unlevered beta of 0.89 based on a 5-year monthly regression analysis of the movements in stock prices of the peer group against relevant market indices.
[naam 23] prefers an approach in which the beta applied is based on the peer group. However, the use of Imtech's own beta is theoretically not incorrect and is consistent with the WACC calculation in previous years. Therefore we agree with the use of Imtech's own beta to serve as an input parameter for the calculation of the lower bound of a reasonable range for the WACC of Imtech on the condition that this lower bound is applied to forecasts with a reasonable forecast risk. [naam 23] considers the lower bound of the WACC range reasonable for the IBR Imtech Case. We recommend to include an additional forecasting risk premium in the WACC if the WACC is used for financial forecasts that are not in line with market expectations.”
Als conclusie rapporteerde [naam 23] in het memo van 4 juni 2013 het volgende (blz. 15-16):
“ [naam 22] has requested [naam 23] to assist [naam 22] in the audit of the annual IFRS goodwill impairment test of Imtech. For this purpose [naam 23] has performed a review on the Imtech documents related to 2012 goodwill impairment test.
In our review of the 2012 GIT of Imtech, we have assumed a going-concern situation. Please note that the outcome of our review could materially be affected if Imtech is not considered a going-concern.
Based on the analysis and procedures presented above and the discussions with [naam 22] , [naam 23] considers the conclusion of the 2012 GIT that no impairment loss has to be recognised as at 31 December 2012 to be reasonable. […]”
9.3.4.5 Naar het oordeel van het College blijkt uit het ‘Memorandum Goodwill-Impairment testing’ van [naam 22] van 16 juni 2013 dat het groepsopdrachtteam (de waardering van de goodwill en) de uitgevoerde GIT, anders dan de curatoren suggereren, wel degelijk nauwkeurig op redelijkheid heeft beoordeeld. Ook de bevindingen en opmerkingen die [naam 23] naar aanleiding van haar beoordeling als deskundige van de methodiek rapporteerde in het memorandum van 4 juni 2013 zijn, zo blijkt uit het GIT-memorandum, beoordeeld, met de analisten van [naam 23] bediscussieerd en gewogen. Zo heeft het groepsopdrachtteam over de procedure ‘Involvement of a valuation specialist ( [naam 23] )’ als resultaat vastgelegd (blz. 7-8):
“We have had several meetings with Imtech and [naam 23] to discuss the Company’s methodology and the assumptions used in their determination of key assumptions (such as WACC, terminal growth rate etc).
[naam 23] performed the following procedures:
- Review mathematical accuracy of the impairment models and methodology of the impairment test;
- Verify accuracy of WACC calculations;
- Verify accuracy of post-tax WACC calculation as disclosed in the financial statements;
- Perform sensitivity analysis on WACC and terminal growth rates;
- Perform sensitivity analysis on budgets (IBRs).
Based on the analysis and procedures performed the outcomes of the 2012 goodwill impairment test of Imtech is considered to be reasonable by [naam 23] .”
De (kritische) kanttekeningen die deze beoordelingen opleverden, namen niet weg dat de eindconclusie van [naam 23] met betrekking tot de GIT van Imtech was dat geen verdere afwaardering was aangewezen. Het groepsopdrachtteam heeft eveneens geconcludeerd dat de waardering van de goodwill, ook in het licht van de informatie die blijkens de notitie verder was verkregen, binnen aanvaardbare marges lag (blz. 15):