ECLI:NL:CBB:2023:521
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de TVL-regeling en de forfaitaire vaste lasten in het kader van COVID-19 subsidies
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 september 2023, staat de berekening van de forfaitaire vaste lasten centraal, zoals deze is opgenomen in de regeling voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) in het kader van de COVID-19 steunmaatregelen. De betrokken onderneming heeft een beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die op basis van de omzetgegevens van de onderneming, zoals deze bekend zijn bij de Belastingdienst, heeft vastgesteld dat de forfaitaire vaste lasten onder de grens van 1500 euro blijven. Hierdoor zou de onderneming niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de TVL-subsidie.
De minister heeft de berekening uitgevoerd aan de hand van de gegevens die geregistreerd zijn in het handelsregister, inclusief de SBI-code van de onderneming. De onderneming heeft niet betwist dat de minister is uitgegaan van de juiste gegevens. De rechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister terecht tot de conclusie is gekomen dat de forfaitaire vaste lasten onder de 1500 euro-grens blijven. Dit betekent dat de onderneming niet in aanmerking komt voor de subsidie, en het College heeft het beroep ongegrond verklaard.
De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarbij mr. B. Bastein als rechter en mr. A. Verhoeven als griffier optraden. De beslissing van het College bevestigt de eerdere beoordeling van de minister en onderstreept het belang van correcte gegevens in het subsidieproces.