ECLI:NL:CBB:2023:501

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
22/1518
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op basis van Duitse omzetbelastingaangiftes in het kader van de TVL-regeling

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toekenning van een subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming, die een kermisattractie exploiteert en haar omzet voornamelijk in Duitsland behaalt, heeft een subsidie van € 45.222,72 aangevraagd voor de periode april tot en met juni 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze subsidie toegekend, maar de onderneming is het niet eens met de bedragen die de minister heeft gehanteerd bij de vaststelling van haar omzetverlies. De onderneming stelt dat de minister de bedragen uit haar Duitse omzetbelastingaangiftes niet correct heeft opgeteld en meent recht te hebben op een hogere subsidie.

De minister heeft in zijn besluit de bedragen uit de Duitse aangiftes als uitgangspunt genomen en stelt dat alleen het bedrag onder rubriek 86 van de aangiftes de omzet betreft. De onderneming heeft geen verklaring gegeven voor het verschil tussen de bedragen in haar kasboek en de omzetten vermeld in de Duitse aangiftes. Het College oordeelt dat de minister de Duitse omzetbelastingaangiftes terecht als uitgangspunt heeft genomen, aangezien hieruit op eenvoudige en duidelijke wijze de omzet over de referentieperiode kan worden vastgesteld. Het College verklaart het beroep van de onderneming ongegrond, wat betekent dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van griffier mr. M.G. Ligthart, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2023. De beslissing bevestigt dat de minister de juiste procedure heeft gevolgd bij de toekenning van de subsidie en dat de bedragen uit de Duitse aangiftes correct zijn toegepast.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. v.o.f. [naam 2] , te [plaats] , (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. O. Andich en mr. M.P. Beudekker).

Procesverloop

Met het besluit van 26 juli 2021 (het subsidiebesluit) heeft de minister aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode april tot en met juni 2021 (Q2 2021) een subsidie toegekend van € 45.222,72.
Met het besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 21 augustus 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De onderneming exploiteert een kermisattractie en behaalt haar omzet vooral in Duitsland. Zij is het niet eens met de bedragen die de minister hanteert bij het vaststellen van haar omzetverlies en meent recht te hebben op meer subsidie. Het College verklaart het beroep van de onderneming ongegrond. Hieronder legt het College uit waarom.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert in beroep aan dat de minister de bedragen van haar Duitse aangifte voor de omzetbelasting (Umsatzsteuer-Voranmeldung) over de maanden april, mei en juni 2019 (referentieperiode) niet goed bij elkaar heeft opgeteld. Als de bedragen vermeld onder de rubrieken 86, 66 en 83 in die aangifte bij elkaar worden opgeteld, volgt daaruit een bedrag van € 142.218,65 en dat komt overeen met de inkomsten over het tweede kwartaal van 2019 volgens haar kasboek. Die bedragen zijn opgeteld € 142.320,-. Als de minister de juiste bedragen bij elkaar optelt, leidt dit tot een ander bedrag aan subsidie.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat alleen het bedrag onder de rubriek 86 van de Duitse belastingaangiftes de omzet voor de omzetbelasting betreft. Het bedrag onder rubriek 66 ziet op de opgegeven voorbelasting en onder rubriek 83 staat het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting over de desbetreffende periode. Opgeteld leiden de bedragen onder rubriek 86 voor de maanden april tot en met mei 2019 tot een omzet van € 133.008,-. De minister wil niet aansluiten bij de omzet uit het kasboek, nu uit de Duitse aangiftes omzetbelasting op eenvoudige en duidelijke wijze de omzet kan worden bepaald. De onderneming geeft geen verklaring voor het verschil tussen de bedragen in het kasboek en de omzetten vermeld in de Duitse aangiftes voor de omzetbelasting. De minister heeft de aangiftes omzetbelasting over de in Nederland behaalde omzet bijgevoegd. Hieruit blijkt dat een jaarsuppletieaangifte is gedaan voor 2019, voor een omzet van € 10.089,-. Volgens de kwartaalaangiftes is de omzet voor ieder kwartaal nihil. De onderneming heeft niet gesteld dat de jaarsuppletie betrekking heeft op de referentieperiode. De onderneming heeft ook niet gesteld dat zij omzet in Nederland heeft behaald in de referentieperiode.
Beoordeling door het College
5. Het gaat in deze zaak om de vaststelling van de omzet in de referentieperiode
(Q2 2019). Tussen partijen is niet in geschil dat de tweede volzin van artikel 2.3.3, vijfde lid, van de TVL van toepassing is. Dat betekent dat als omzet wordt beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
6. Naar het oordeel van het College mag de minister de Duitse omzetbelastingaangiftes als uitgangspunt nemen, aangezien hieruit op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt wat de omzet over de referentieperiode was. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het bedrag onder de rubriek 86 van de Duitse omzetbelastingaangiftes de omzet betreft waarover omzetbelasting wordt geheven. De bedragen die daar volgens de onderneming nog bij moeten worden opgeteld, zien inderdaad, zoals de minister heeft opgemerkt, op de over die omzet verschuldigde belasting. Er is uiteraard geen enkele rechtsgrond om die bij de omzet op te tellen. De onderneming heeft verder geen verklaring gegeven voor het verschil tussen de omzet die blijkt uit de aangiftes en de omzet volgens het kasboek. De minister heeft dan ook terecht de bedragen uit de Duitse omzetbelastingaangiftes gehanteerd bij de toekenning van de TVL.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
w.g. J.L. Verbeek De griffier is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.2
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
[…]
Artikel 2.3.3
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.
[…]
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
[…]