ECLI:NL:CBB:2023:491

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/381
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het tweede kwartaal van 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 september 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat, met zaaknummer 22/381. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De aanvraag had uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur ingediend moeten worden. De onderneming stelde dat zij tijdig, op 25 juni 2021, een aanvraag had gedaan, maar kon dit niet onderbouwen met een ontvangstbevestiging.

De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond en het College heeft het beroep van de onderneming tegen dit besluit beoordeeld. Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend. De onderneming had geen bewijs geleverd dat de aanvraag op de gestelde datum was ingediend en er waren geen technische storingen die de indiening zouden hebben belemmerd. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig te controleren of de aanvraag goed was ingediend.

De uitspraak concludeert dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden en dat het beroep ongegrond is verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 september 2023, waarbij de rechter verhinderd was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

(gemachtigden: mr. S. Piron en mr. A.M.D. Dijkstra).

Procesverloop

Met het besluit van 26 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 18 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 8 juni 2023. Daaraan hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Wel heeft de minister voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag, de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, dan werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming heeft gesteld dat zij tijdig, namelijk op 25 juni 2021, een aanvraag heeft gedaan. Zij heeft daarvan een aantekening in haar eigen administratie gemaakt. De website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) vermeldde dat er binnen acht weken een reactie zou volgen op de aanvraag. Omdat een reactie uitbleef, heeft de onderneming op 24 augustus 2021 gebeld met de RVO. Toen bleek dat de aanvraag niet in het systeem van de RVO stond en niet bij de RVO terecht was gekomen. De aanvraagtermijn was echter al verstreken. De onderneming heeft daarom op 26 augustus 2021 het van toepassing zijnde webformulier ingediend.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft aangevoerd dat niet is gebleken van een op 25 juni 2021 ingediende aanvraag. Dat de onderneming op die dag, en dus tijdig, een aanvraag heeft ingediend heeft zij verder niet onderbouwd. De onderneming heeft erkend dat zij geen ontvangstbevestiging van de aanvraag heeft ontvangen. Omdat zij die niet had ontvangen, had het op de weg van de onderneming gelegen om tijdig te controleren of haar aanvraag goed was ingediend. Verder waren er op 25 juni 2021 geen verstoringen in de systemen voor de indiening van subsidieaanvragen. De minister ziet geen aanleiding om in het geval van de onderneming af te wijken van de aanvraagtermijn in de TVL.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
De onderneming heeft gesteld dat zij tijdig een aanvraag heeft gedaan. Het College vindt dat niet aannemelijk. In het systeem van de RVO is geen TVL-aanvraag van de onderneming voor Q2 van 2021 terug te vinden. De onderneming heeft daarnaast haar stelling dat zij op 25 juni 2021 een aanvraag heeft gedaan niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een ontvangstbevestiging van die aanvraag. Alleen een aantekening dat de aanvraag is ingediend, gemaakt in de eigen administratie van de onderneming, vindt het College onvoldoende. Verder is de minister nagegaan of er op die dag een technische storing was, maar dit was niet het geval. Daarom is ook niet aannemelijk dat de aanvraag vanwege een technische storing niet in het systeem is terechtgekomen.
5.3
Voor de wijze waarop de minister omgaat met niet tijdig ingediende aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.4
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming is verantwoordelijk voor het doen van een tijdige aanvraag. Het blijft voor haar rekening en risico dat zij ten onrechte ervan overtuigd was dat zij een aanvraag voor Q2 van 2021 had ingediend. Het ontbreken van een ontvangstbevestiging van de aanvraag had voor de onderneming aanleiding moeten vormen om tijdig na te gaan of de aanvraag daadwerkelijk was ingediend. De onderneming heeft te kennen gegeven bij eerdere aanvragen wel een ontvangstbevestiging te hebben ontvangen.
5.5
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
6 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
M.P. Glerum w.g. F. Willems

BIJLAGE

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.3.8
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met
20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid
genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid
genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.