ECLI:NL:CBB:2023:481

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/968
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag subsidie vaste lasten COVID-19 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 september 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Economische Zaken en Klimaat en een onderneming die een aanvraag voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) had ingediend. De aanvraag was door de minister aangemerkt als pro-forma-aanvraag en vervolgens afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De onderneming stelde dat zij haar aanvraag tijdig had ingediend met behulp van een DigiD-code, maar kon dit niet onderbouwen. De minister had geen gegevens kunnen vinden die de stelling van de onderneming ondersteunden. De termijnoverschrijding werd door het College als een risico van de onderneming beschouwd.

De minister handhaafde zijn standpunt dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat de onderneming niet voldeed aan de eisen van de TVL. Het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de bij de regeling gestelde regels. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de aanvrager. Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en stelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] ,te [woonplaats] (de onderneming)
(gemachtigde: F. de Jager)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en W. Dam).

Procesverloop

Met het besluit van 23 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 19 april 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.2.6 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q1 van 2021 uiterlijk op 18 mei 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. Wel heeft de minister voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Als de minister de termijnoverschrijding verschoonbaar vond, werd het digitale aanvraagsysteem voor de desbetreffende ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming voert aan dat er destijds een aanvraag is gedaan met behulp van een DigiD-code, maar dat daar helaas niks van terug te vinden is. De minister houdt er ten onrechte geen rekening mee dat het aanvragen van de regeling niet voor iedereen even eenvoudig was en dat het wel even heeft geduurd voordat de juiste informatie op de juiste plek terecht kwam. Er is sprake van een kleine onderneming, die zich geen dure bijstand kan veroorloven. De minister houdt ten onrechte vast aan de strakke deadline, tenzij met hard bewijs kan worden aangetoond dat een aanvraag is gedaan. De onderneming verzoekt het College om coulance te hebben voor het niet kunnen aantonen van de indiening. Dat de subsidie bedoeld is voor ondernemingen zoals de hare, die groot financieel nadeel hebben ondervonden van de verplichte horecasluiting, is immers duidelijk.
Standpunt van de minister
4. De minister houdt vast aan zijn standpunt dat de onderneming geen aanspraak kan maken op subsidie, omdat zij geen tijdige aanvraag heeft gedaan en daardoor niet voldoet aan de in de TVL gestelde eisen. Dat er eerder dan op 18 augustus 2021 een aanvraag is gedaan is niet nader onderbouwd. Uit het onderzoek dat de minister hier naar heeft gedaan, blijkt niets wat wijst op een eerdere aanvraag, dan wel dat door de onderneming is ingelogd met DigiD. Als er een storing was, dan ligt het volgens de minister op de weg van de onderneming om aan de bel te trekken. De minister gaat er daarom vanuit dat het eerste moment van aanvragen 18 augustus 2021 is geweest. Hij ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de geldende bepalingen in de TVL.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.2.4, eerste lid en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van de uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming stelt dat zij binnen de aanvraagperiode eerst zelf met DigiD en vervolgens met behulp van haar administratiekantoor een aanvraag heeft gedaan, maar dat die beide aanvragen niet zijn doorgekomen. Zij heeft haar stelling niet onderbouwd en de minister heeft daar in het aanvraagsysteem niks van kunnen terug vinden. Dit komt voor risico van de onderneming. De minister is er dus terecht vanuit gegaan dat de onderneming pas op 18 augustus 2021 voor het eerst te kennen heeft gegeven een aanvraag in te willen dienen. De termijnoverschrijding moet dan ook voor rekening en risico van de onderneming blijven.
5.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.2.4, eerste lid en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
w.g. H. van den Heuvel De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.2.4 eerste lid en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.2.6
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.