In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen een onderneming, handelend onder de naam Café "[naam 2]", en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022, maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraagperiode liep van 28 februari 2022 tot 31 maart 2022, maar de onderneming meldde pas op 11 april 2022 dat zij een aanvraag had willen indienen. De minister beschouwde deze melding als een (pro forma) aanvraag en wees deze af.
De onderneming voerde aan dat zij geen notificatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) had ontvangen, wat volgens haar de reden was voor de te late indiening. Ze deed een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, stellende dat de RVO haar had moeten informeren over de aanvraagperiode. De minister betwistte dit en stelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om op de hoogte te zijn van de deadlines en regelgeving. De minister voegde bovendien bewijs toe waaruit bleek dat de onderneming zich niet had aangemeld voor notificaties over het eerste kwartaal van 2022.
Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Er was geen concrete toezegging gedaan dat de onderneming niet zou worden tegengeworpen dat de aanvraag te laat was ingediend. Het College concludeerde dat de onderneming zelf verantwoordelijk was voor het indienen van de aanvraag binnen de gestelde termijn en dat de gevolgen van de te late indiening voor rekening van de onderneming kwamen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.