ECLI:NL:CBB:2023:456

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/1265
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL door minister wegens te late indiening en de gevolgen van het ontbreken van notificatie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen een onderneming, handelend onder de naam Café "[naam 2]", en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022, maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraagperiode liep van 28 februari 2022 tot 31 maart 2022, maar de onderneming meldde pas op 11 april 2022 dat zij een aanvraag had willen indienen. De minister beschouwde deze melding als een (pro forma) aanvraag en wees deze af.

De onderneming voerde aan dat zij geen notificatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) had ontvangen, wat volgens haar de reden was voor de te late indiening. Ze deed een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, stellende dat de RVO haar had moeten informeren over de aanvraagperiode. De minister betwistte dit en stelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om op de hoogte te zijn van de deadlines en regelgeving. De minister voegde bovendien bewijs toe waaruit bleek dat de onderneming zich niet had aangemeld voor notificaties over het eerste kwartaal van 2022.

Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Er was geen concrete toezegging gedaan dat de onderneming niet zou worden tegengeworpen dat de aanvraag te laat was ingediend. Het College concludeerde dat de onderneming zelf verantwoordelijk was voor het indienen van de aanvraag binnen de gestelde termijn en dat de gevolgen van de te late indiening voor rekening van de onderneming kwamen. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] handelend onder de naam Café “ [naam 2] ”, te [plaats] (de onderneming)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Met het besluit van 23 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022 afgewezen.
Met de beslissing op bezwaar van 8 juli 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 17 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] namens de onderneming, bijgestaan door gemachtigde [naam 3] , en mr. S.M. Piron en mr. E. Brouwers namens de minister.

Overwegingen

Aanleiding
1. De aanvraagperiode voor TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 liep van 28 februari 2022 om 08.00 uur tot 31 maart 2022 om 17.00 uur. [1] De onderneming heeft op 11 april 2022 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gemeld dat zij een aanvraag had willen indienen. De minister heeft deze melding opgevat als een (pro forma) aanvraag. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat die te laat is ingediend.
Standpunt van de onderneming
2. De onderneming is het niet eens met de afwijzing. Bij de eerdere kwartalen kreeg de onderneming steeds bij de start van de aanvraagperiode een notificatie van de RVO in haar Berichtenbox. De onderneming heeft voor dit kwartaal echter geen notificatie ontvangen. De onderneming rekende daar wel op, omdat zij steeds als dat in correspondentie door de RVO gevraagd werd aanklikte dat zij op de hoogte wilde worden gehouden van ontwikkelingen rondom de TVL.
3. De onderneming vindt dat de RVO vanwege het niet verzenden van de notificatie de oorzaak is van de te late indiening, en niet zijzelf. Daarom ligt de te late indiening volgens de onderneming in de risicosfeer van de minister. De onderneming doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij vindt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij nu weer een notificatie zou ontvangen. De onderneming acht het bovendien in strijd met de rechtszekerheid dat zij niet op de hoogte is gesteld, omdat bij dit kwartaal in tegenstelling tot andere kwartalen de aanvraagperiode al tijdens het kwartaal afliep. De onderneming vindt het onzorgvuldig en onevenredig dat de minister haar aanvraag niet alsnog inhoudelijk beoordeelt. Volgens haar weegt het individuele (financiële) belang van de onderneming zwaarder dan het algemeen belang.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming om op tijd een aanvraag in te dienen of dat door een ander te laten doen. Een aanmelding voor een berichtenservice ontslaat de onderneming niet van die verantwoordelijkheid. Uit de regelgeving volgt duidelijk wanneer de aanvraagperiode is begonnen en geëindigd en dat was ook gepubliceerd op de website van de RVO. Dat de aanvraagperiode afweek ten opzichte van eerdere kwartalen maakt geen verschil. Van een onderneming mag verwacht worden dat die op de hoogte is van de regelgeving en de deadlines in de gaten houdt. De te late aanvraag komt voor rekening en risico van de onderneming.
5. De minister heeft bij het verweerschrift bovendien een overzicht ingediend van de inschrijvingen van de onderneming voor de berichtenservice. Daaruit blijkt dat de onderneming zich wel heeft ingeschreven voor notificaties over eerdere kwartalen, maar niet voor notificaties over het eerste kwartaal van 2022. Daarom heeft de onderneming geen bericht ontvangen over de openstelling.
Beoordeling door het College
6. Als een onderneming een TVL-aanvraag buiten de aanvraagperiode indient, dan moet de minister die aanvraag afwijzen. [2] Het College ziet in de beroepsgronden van de onderneming geen aanleiding om te oordelen dat de minister dat in dit geval niet mocht doen.
7. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Er is namelijk geen concrete toezegging gedaan dat de onderneming (of ondernemingen in het algemeen) niet tegengeworpen zal worden dat de TVL-aanvraag te laat is ingediend als zij geen notificatie heeft ontvangen. Ook het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet, want ieder kwartaal heeft zijn eigen aanvraagperiode die uitdrukkelijk in de TVL is vermeld. De minister is niet verplicht steeds een even lange aanvraagperiode te hanteren.
8. Naar het oordeel van het College is de afwijzing ook niet onzorgvuldig of onevenredig. Uit de TVL blijkt duidelijk wanneer de aanvraagperiode begon en afliep. Van een onderneming mag verwacht worden dat die in de gaten houdt wanneer TVLaanvragen moeten worden ingediend. Een servicebericht van de RVO is een extra reminder voor ondernemingen, maar als een onderneming geen servicebericht krijgt betekent dat niet dat zij niet hoefde te weten wanneer zij uiterlijk TVL-subsidie moest aanvragen. Dat blijft de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming. Bovendien blijkt uit het overzicht dat door de minister is ingediend ook nog eens dat de onderneming zich niet voor notificaties over dit kwartaal had aangemeld. De gevolgen van de te late indiening maken het besluit ook niet onevenredig, die komen voor rekening van de onderneming.
9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen omdat die te laat is ingediend.
10. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van H.L.A. Kleinjans, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. M. van der Knijff De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 2.6.7 van de TVL.
2.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in combinatie met artikel 2.6.7 van de TVL.