ECLI:NL:CBB:2023:455

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/1209
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL). De minister had op 7 januari 2022 de aanvraag van de onderneming voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De onderneming stelde dat de aanvraag wel op tijd was ingediend en voerde aan dat er mogelijk sprake was van een storing in het systeem van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Tijdens de zitting op 17 juli 2023 heeft de onderneming bewijs gepresenteerd, waaronder een Excelbestand en getuigenverklaringen, om aan te tonen dat de aanvraag op 30 september 2021 was ingediend. De minister daarentegen stelde dat er geen aanvraag in het systeem was terug te vinden en dat de onderneming de verantwoordelijkheid had om tijdig een aanvraag in te dienen. Het College heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de onderneming niet voldoende bewijs had geleverd dat de aanvraag daadwerkelijk op tijd was ingediend.

Het College oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag door de minister niet onevenredig was, aangezien de onderneming niet had aangetoond dat de aanvraag tijdig was ingediend. De beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen werd daarom bevestigd, en het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de onderneming om zorg te dragen voor een tijdige indiening van aanvragen en de gevolgen van een eventuele fout van het accountantskantoor.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., gevestigd te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Met het besluit van 7 januari 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen.
Met de beslissing op bezwaar van 27 mei 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 17 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] van [naam 3] namens de onderneming en mr. S.M. Piron en mr. E. Brouwers namens de minister.

Overwegingen

Aanleiding
1. De onderneming liet haar TVL-aanvraag voor het derde kwartaal van 2021 regelen door [naam 3] (het accountantskantoor). De aanvraagperiode voor TVL-subsidie voor het derde kwartaal van 2021 liep van 31 augustus 2021 om 08.00 uur tot 26 oktober 2021 om 17.00 uur. [1] Op 9 december 2021 heeft het accountantskantoor een klacht ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), omdat de subsidieaanvraag voor de onderneming kennelijk niet in het aanvraagsysteem was verwerkt. De minister heeft die klacht aangemerkt als een (pro forma) aanvraag. Hij heeft de aanvraag afgewezen omdat die niet binnen de aanvraagperiode is ingediend.
Standpunt van de onderneming
2. De onderneming vindt de afwijzing van de aanvraag onterecht. Volgens de onderneming is de aanvraag wel op tijd ingediend. Het accountantskantoor voert aan dat de medewerker die voor de klanten de aanvragen voor TVL en andere coronasteun deed, de heer [naam 4] , alle aanvragen goed en accuraat heeft afgewikkeld en ook deze aanvraag op tijd heeft ingediend. Ter onderbouwing heeft het accountantskantoor interne administratie en mailverkeer ingediend. Op 28 september 2021 heeft een accountant een proefberekening gemaakt. De accountant heeft per e-mail aan [naam 4] verzocht om de aanvraag in te dienen. In een Excelbestand met de titel ‘Coronawerkzaamheden’ heeft [naam 4] geregistreerd dat hij de TVL-aanvraag van de onderneming op 30 september 2021 heeft ingediend. Het accountantskantoor heeft geen ontvangstbevestiging ontvangen en er is tijdens het aanvraagproces ook geen print screen gemaakt. De onderneming stelt dat mogelijk sprake was van een storing in het aanvraagsysteem.
3. De onderneming vindt ook dat zij niet de dupe mag worden van de discussie tussen het accountantskantoor en de RVO. Zij is ruim € 49.000,- aan TVL-subsidie misgelopen, waar zij wel recht op had.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het is de verantwoordelijkheid van de onderneming om op tijd een aanvraag in te (laten) dienen. Binnen de aanvraagperiode heeft de minister geen aanvraag van de onderneming ontvangen. De minister heeft gecontroleerd of er op 30 september 2021 mogelijk sprake was van een storing en dat was niet het geval. Er is geen storing gelogd en aanvragen van andere ondernemingen zijn wel goed doorgekomen. De minister stelt zich daarom op het standpunt dat het accountantskantoor de aanvraag niet daadwerkelijk heeft ingediend. Dat had het accountantskantoor ook kunnen weten, want het kantoor heeft geen ontvangstbevestiging gekregen. Dat had voor de onderneming aanleiding moeten zijn om al tijdens de aanvraagperiode navraag te doen bij de RVO.
5. De minister vindt de afwijzing niet onevenredig, omdat het voor de onderneming niet onmogelijk was om op tijd een aanvraag te (laten) doen en omdat de onderneming voor het verstrijken van de aanvraagperiode had moeten controleren of de aanvraag correct was ingediend. Dat de onderneming door de te late aanvraag financiële gevolgen ervaart, maakt het besluit niet onevenredig.
Getuigenverklaring
6. Op de zitting heeft [naam 2] een beëdigde getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat de onderneming op 9 december 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met het accountantskantoor om te vragen waarom de TVL-subsidie nog niet ontvangen was. [naam 2] heeft toen bij [naam 4] nagevraagd of hij de aanvraag had ingediend. [naam 4] heeft tegenover hem verklaard dat hij de aanvraag op tijd heeft ingediend. Hij heeft [naam 2] toen ook het Excelbestand laten zien waarin hij had geregistreerd dat de aanvraag op 30 september 2021 is ingediend. [naam 2] heeft [naam 4] gevraagd of hij het niet toch vergeten kon zijn. [naam 4] heeft toen nogmaals verklaard dat hij zeker wist dat hij de aanvraag op tijd had ingediend. Hij heeft op zijn scherm gezien dat de aanvraag was afgerond.
7. Op de zitting heeft de onderneming aangeboden om ook [naam 4] een beëdigde verklaring af te laten leggen. Het College heeft dit aanbod afgewezen. Allereerst omdat dit in strijd is met een goede procesorde. Pas op de zitting heeft de onderneming dit specifieke aanbod gedaan en [naam 4] was niet bij de zitting aanwezig. Bovendien heeft [naam 2] op vraag van het College tijdens de zitting bevestigd dat [naam 4] niet méér kan verklaren dan [naam 2] al heeft verklaard.
Beoordeling door het College
8. In het systeem van de RVO is geen TVL-aanvraag van de onderneming voor het derde kwartaal van 2021 terug te vinden. De onderneming stelt dat het accountantskantoor op 30 september 2021 wel een aanvraag heeft ingediend en dat er dus kennelijk sprake was van een storing in het aanvraagsysteem. Naar het oordeel van het College is niet aannemelijk dat er sprake was van een storing, want bij de RVO is er geen storing gelogd en de RVO heeft aanvragen van andere ondernemingen wel goed ontvangen. Daarom geldt als uitgangspunt dat als er geen aanvraag in het systeem bekend is, er kennelijk geen aanvraag is ingediend. Op de onderneming rust de bewijslast dat de aanvraag wél op 30 september 2021 is ingediend.
9. De onderneming heeft bewijs aangedragen om te onderbouwen dat de aanvraag wél op 30 september 2021 is ingediend. Dat bewijs bestaat uit:
- het verzoek van een accountant aan [naam 4] om de aanvraag te doen;
- een Excelbestand met ‘Coronawerkzaamheden’ waarin [naam 4] heeft geregistreerd dat hij de aanvraag op 30 september 2021 heeft ingediend;
- de getuigenverklaring van [naam 2] , die inhoudt dat [naam 4] op 9 december 2021 tegenover hem heeft verklaard dat hij zeker weet dat hij de aanvraag op tijd heeft ingediend en dat hij op zijn scherm heeft gezien dat de aanvraag was afgerond.
10. Het College weegt dat bewijs af tegen de onderbouwing die de minister heeft aangedragen voor zijn standpunt dat de aanvraag niet op 30 september 2021 is ingediend. Die onderbouwing bestaat uit:
- het ontbreken van de aanvraag in het aanvraagsysteem van de RVO;
- de erkenning door het accountantskantoor dat het geen ontvangstbevestiging heeft gekregen.
11. Naar het oordeel van het College heeft de onderneming niet bewezen dat de aanvraag wél op tijd is ingediend. Uit het mailverkeer, het Excelbestand en de getuigenverklaring van [naam 2] blijkt dat medewerker [naam 4] van het accountantskantoor met de aanvraag voor de onderneming aan de slag is geweest. Naar het oordeel van het College is echter niet gebleken dat [naam 4] de aanvraag ook daadwerkelijk heeft afgerond en ingediend. De aanvraag is niet terug te vinden in het aanvraagsysteem van de RVO en het accountantskantoor heeft geen ontvangstbevestiging gekregen. Daar tegenover staat de verklaring van [naam 4] dat hij zeker weet dat hij de aanvraag op tijd heeft ingediend en dat hij op zijn scherm heeft gezien dat de aanvraag was afgerond. Aangezien [naam 4] dit meer dan twee maanden na de gestelde aanvraagdatum tegenover [naam 2] heeft verklaard en [naam 4] in die periode veel aanvragen voor coronasteun heeft afgewikkeld, betwijfelt het College of [naam 4] zich dit nog correct herinnert. De onderbouwing door het accountantskantoor weegt daarom niet op tegen het ontbreken van de aanvraag in het aanvraagsysteem van de RVO. Het College gaat er daarom van uit dat de aanvraag niet op tijd is ingediend.
12. Als een onderneming een TVL-aanvraag buiten de aanvraagperiode indient, dan moet de minister die aanvraag afwijzen. [2] Het College oordeelt dat de afwijzing niet onevenredig is. Dat de onderneming ervan overtuigd was dat wel op tijd een aanvraag is ingediend, is daarvoor niet voldoende. Daarbij weegt mee dat het accountantskantoor uit ervaring wist dat het bij een succesvolle indiening een ontvangstbevestiging zou krijgen. Het kantoor had daarom contact moeten opnemen met de RVO. De onderneming vindt dat de fout van het accountantskantoor niet voor haar rekening moet komen. Dat is geen reden waarom de beslissing op bezwaar niet evenredig is; dat is eigenlijk een civielrechtelijk geschil tussen de onderneming en het accountantskantoor.
13. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen omdat die te laat is ingediend.
14. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van H.L.A. Kleinjans, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. M. van der Knijff De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 2.4.8 van de TVL.
2.Artikel 2.4.6, eerste lid, aanhef en onder a, in combinatie met artikel 2.4.8 van de TVL.