In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag, ingediend door een taxibedrijf, betrof subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 en was te laat ingediend, namelijk op 31 augustus 2021, terwijl de deadline op 20 augustus 2021 om 17.00 uur lag. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL, dat bepaalt dat aanvragen die niet tijdig zijn ingediend, worden afgewezen.
De onderneming voerde aan dat de te late indiening het gevolg was van een misverstand en interne miscommunicatie bij de accountant. De onderneming betoogde dat de aanvraag niet per definitie afgewezen zou moeten worden en dat de minister ten onrechte het bezwaar ongegrond had verklaard zonder de onderneming te horen. De minister daarentegen stelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.
Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat de gevolgen van de te late indiening voor rekening van de onderneming kwamen. De stelling van de onderneming dat niet duidelijk was wat de gevolgen van een te late indiening waren, werd verworpen. Het College concludeerde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden en verklaarde het beroep ongegrond.