ECLI:NL:CBB:2023:449

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
22/380
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor het tweede kwartaal van 2021 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De aanvraag was ingediend door [naam 1] B.V. en werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat, omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming had op 2 augustus 2021 een aanvraag ingediend, maar deze ingetrokken en vervolgens een nieuwe aanvraag ingediend, die volgens de onderneming niet correct was verwerkt door het aanvraagprogramma.

De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 werd het standpunt van de onderneming besproken, waarin zij stelde dat zij tijdig had gehandeld en dat er een toezegging was gedaan door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) om de aanvraag alsnog in te dienen. Het College oordeelde echter dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de onderneming lag en dat er geen concrete toezegging was gedaan die het vertrouwen rechtvaardigde dat de aanvraag alsnog zou worden gehonoreerd.

Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de aanvraagtermijnen en de verantwoordelijkheden van ondernemers bij het aanvragen van subsidies.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 17 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode van april tot en met juni (Q2) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 18 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van
partijen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Zij heeft op 2 augustus 2021 om 16:28 uur een aanvraag ingediend, maar heeft deze aanvraag ingetrokken om vervolgens, op dezelfde dag, met een nieuwe aanvraag gegevens te corrigeren. De nieuwe aanvraag is binnen de aanvraagperiode ingediend, maar kennelijk niet verwerkt door het aanvraagprogramma. Omdat een bevestiging uitbleef, heeft de onderneming opnieuw in het webportaal van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) ingelogd. Op dat moment bleek dat de nieuwe aanvraag niet zichtbaar was en heeft de onderneming direct telefonisch contact gezocht met de RvO. Die heeft volgens de onderneming toegezegd dat de ontstane situatie kon worden opgelost door het meldingsformulier in te vullen, met het verzoek om de aanvraag alsnog op de juiste wijze te kunnen indienen. Dit heeft de onderneming gedaan, waarna de aanvraag tot haar verbazing werd afgewezen. Zij vindt dat zij juist haar verantwoordelijkheid heeft genomen door direct binnen de gestelde termijn een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierbij heeft zij op de knop ‘verzenden’ gedrukt. Toch is er volgens de onderneming iets niet goed gegaan.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op subsidie op grond van de TVL om tijdig een (juiste) aanvraag in te dienen. Dat de nieuwe aanvraag niet was ingediend had de onderneming kunnen weten, omdat bij een geslaagde indiening van de aanvraag een ontvangstbevestiging wordt verzonden. Zij was ervan op de hoogte dat zij een ontvangstbevestiging hoorde te krijgen, gelet op wat zij stelt in het beroepschrift en het telefonisch contact op 13 september 2021. Het had daarom op de weg van de onderneming gelegen om eerder, tijdens de aanvraagperiode, contact op te nemen met de minister toen zij geen ontvangstbevestiging van de nieuwe aanvraag had ontvangen.
Er zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan de te laat ingediende aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld moet worden. Tot slot blijkt uit het telefonisch contact niet dat een toezegging is gedaan. Uit de notitie van het telefonisch contact op
13 september 2021 volgt alleen dat is aangegeven dat de aanvraag waarschijnlijk niet is ingediend en dat het formulier voor een te late aanvraag ingevuld kan worden. Ook tijdens het telefonisch contact op 15 oktober 2021 is geen toezegging gedaan. Daaraan kon de onderneming dus niet het vertrouwen ontlenen dat haar (te late) aanvraag zou worden gehonoreerd.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de aanvraag van de onderneming niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip door de minister is ontvangen. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van de uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag die zij op
2 augustus 2021 om 16:28 uur heeft ingediend, weer heeft ingetrokken. De onderneming heeft gesteld dat zij de aanvraag op dezelfde dag opnieuw heeft ingediend, maar dat het aanvraagprogramma de aanvraag mogelijk niet heeft verwerkt. Zij heeft die stelling echter niet onderbouwd. De minister is nagegaan of er op die dag een technische storing was, maar dit was niet het geval. Daarom is niet aannemelijk dat zich op 2 augustus 2021 technische problemen in het digitale aanvraagsysteem hebben voorgedaan. De termijnoverschrijding moet dan ook voor rekening en risico van de onderneming blijven.
5.4
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat sprake is van een concrete en ondubbelzinnige toezegging. Het College is van oordeel dat uit de notities van de telefoongesprekken waarop de onderneming zich beroept, niet blijkt dat hiervan sprake is. Daaruit blijkt namelijk alleen dat is gezegd dat de (nieuwe) aanvraag waarschijnlijk niet is ingediend en dat de onderneming een formulier kan invullen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
5.5
Dit betekent dat de minister de aanvraag om subsidie terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. H. van den Heuvel De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.3.6. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…].
Artikel 2.3.8. (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.