In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De aanvraag was ingediend door [naam 1] B.V. en werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat, omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming had op 2 augustus 2021 een aanvraag ingediend, maar deze ingetrokken en vervolgens een nieuwe aanvraag ingediend, die volgens de onderneming niet correct was verwerkt door het aanvraagprogramma.
De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 werd het standpunt van de onderneming besproken, waarin zij stelde dat zij tijdig had gehandeld en dat er een toezegging was gedaan door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) om de aanvraag alsnog in te dienen. Het College oordeelde echter dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de onderneming lag en dat er geen concrete toezegging was gedaan die het vertrouwen rechtvaardigde dat de aanvraag alsnog zou worden gehonoreerd.
Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de aanvraagtermijnen en de verantwoordelijkheden van ondernemers bij het aanvragen van subsidies.