ECLI:NL:CBB:2023:397

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
22/856, 22/1904, 22/1905 en 22/1906
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van TVL-subsidie en de beoordeling van omzet in referentieperiodes

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in vier zaken met betrekking tot de afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL). De onderneming, vertegenwoordigd door [naam 2], had beroep ingesteld tegen de beslissingen van de minister van Economische Zaken en Klimaat, die de aanvragen voor TVL-subsidie voor verschillende kwartalen had afgewezen. De minister, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes en W. Dam, had de afwijzingen gemotiveerd door te stellen dat de omzet van de onderneming was vastgesteld op basis van de aangiftes voor de omzetbelasting.

De rechtbank heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de onderneming van mening is dat haar omzet in de referentiekwartalen hoger moet zijn dan door de minister is vastgesteld, en dat dit te maken heeft met de wijze van factureren. De onderneming had in 2018 een groot bedrag gefactureerd, waarvan een deel als vooruitbetaling was geboekt. De onderneming stelde dat de minister niet van de aangifte voor de omzetbelasting moest uitgaan, maar van haar financiële administratie, die door een accountant was goedgekeurd.

Het College oordeelde echter dat de TVL geen ruimte biedt om af te wijken van de aangifte voor de omzetbelasting, omdat de onderneming over haar gehele omzet omzetbelasting betaalt. Het College verklaarde het beroep in de zaak 22/1904 gegrond, waardoor de onderneming recht heeft op een TVL-subsidie van € 10.599,55 voor het eerste kwartaal van 2022. De beroepen in de andere zaken werden ongegrond verklaard. De minister werd opgedragen het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/856, 22/1904, 22/1905, 22/1906
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaken tussen

[naam 1] B.V. gevestigd te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat.

Procesverloop

Zaaknummer 22/856: Met het besluit van 2 juni 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 29 maart 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaaknummer 22/1904: Met het besluit van 3 mei 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor het eerste kwartaal van 2022 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 26 juli 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaaknummer 22/1905: Met het besluit van 2 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 26 juli 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Zaaknummer 22/1906: Met het besluit van 1 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de TVL voor het derde kwartaal van 2021 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 26 juli 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroepen ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar. De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 13 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming en mr. H.G.M. Wammes en W. Dam namens de minister.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen in de zaken 22/856, 22/1905 en 22/1906 ongegrond.
Het College:
- verklaart het beroep in de zaak 22/1904 gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 26 juli 2022;
  • verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 3 mei 2022;
  • bepaalt dat voor het eerste kwartaal van 2022 een TVL-subsidie aan de onderneming wordt verleend ter hoogte van € 10.599,55;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In alle vier de zaken draait de beoordeling erom hoe de omzet in de referentieperiodes moet worden vastgesteld. De minister heeft de omzet vastgesteld aan de hand van de aangiftes voor de omzetbelasting.
3. De onderneming is het daar niet mee eens. De onderneming vindt dat haar omzet in de referentiekwartalen steeds € 150.000,- hoger moet zijn dan waar de minister van uitgaat. Dat heeft met de manier van factureren te maken. In december 2018 heeft de onderneming € 600.000,- aan een grote klant gefactureerd. Dit volledige bedrag is in de aangifte van 2018 opgenomen. € 400.000,- van deze factuur was echter een vooruitbetaling voor werkzaamheden in 2019. In de financiële administratie van de onderneming is maandelijks € 50.000,- als omzet in de administratie opgenomen. Die werkwijze is door een accountant goedgekeurd en is volgens de onderneming bedrijfseconomisch algemeen geaccepteerd. De onderneming vindt daarom dat de minister niet van de aangifte voor de omzetbelasting moet uitgaan, maar van haar financiële administratie. Zij vindt dat de geest van de wet niet door de letter van de wet in de weg gezeten mag worden. De onderneming wijst erop dat TVLsubsidie is bedoeld om ondernemingen met omzetverlies te steunen, en dat de subsidie voor haar financieel van groot belang is.
4. De minister stelt zich op het standpunt dat terecht is aangesloten bij de aangiftes voor de omzetbelasting. De onderneming doet over haar hele omzet aangifte voor de omzetbelasting. Op grond van de TVL wordt dan het bedrag waarover de onderneming aangifte doet als omzet beschouwd. Volgens de minister doet het er niet toe wanneer de prestatie geleverd wordt of dat de systematiek voor de aangifte afwijkt van die voor de jaarrekening.
5. In de TVL geldt als uitgangspunt dat de omzet wordt overgenomen uit de aangifte voor de omzetbelasting als de onderneming over de hele omzet omzetbelasting betaalt. Als dat niet zo is moet de omzet op eenvoudige en duidelijke wijze blijken uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
6. De onderneming wil dat bij het bepalen van de omzet wordt gekeken naar haar financiële administratie. Het College oordeelt dat de TVL daar geen ruimte voor biedt, omdat de onderneming over haar hele omzet omzetbelasting betaalt. Dat heeft het College ook in andere zaken zo beslist. Het College begrijpt dat dit voor de onderneming vervelend uitpakt. In de TVL is echter voor deze methode gekozen en de minister (en ook het College) is daaraan gebonden. Het College oordeelt dat de beslissing op bezwaar niet onevenredig is.
7. De minister heeft de omzet van de onderneming op de juiste manier bepaald, door te kijken naar de aangifte omzetbelasting. De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. In de zaak 22/1904 heeft de minister in beroep gesignaleerd dat als een ander referentiekwartaal wordt gehanteerd de onderneming voor het eerste kwartaal van 2022 wel recht zou hebben op TVL-subsidie. Uit een herberekening blijkt dat de onderneming dan recht heeft op een TVL-subsidie van € 10.599,55. De minister verzoekt het College om die subsidie vast te stellen. Het College doet dat in deze uitspraak.
9. De beroepen in de zaken 22/856, 22/1905 en 22/1906 zijn ongegrond. Het beroep in de zaak 22/1904 is gegrond, omdat alsnog TVL-subsidie wordt toegekend. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De minister moet in die zaak wel het griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van I.E. van de Geest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023.
w.g. M. van der Knijff w.g. I.E. van de Geest