In deze zaak hebben twee ondernemingen, [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V., beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot de Tozo-subsidies (TVL) die aan hen waren toegekend. De minister had aan [onderneming 1] een subsidie van € 90.000,- toegekend, maar deze was later vastgesteld op € 45.000,- met een terugvordering van € 27.000,-. Voor [onderneming 2] was een subsidie van € 111.149,20 toegekend, maar deze werd vastgesteld op € 0,- met een terugvordering van € 88.919,36. Beide ondernemingen hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde deze bezwaren ongegrond.
De beroepen zijn behandeld op de zitting van 19 juni 2023, waar de ondernemingen vertegenwoordigd waren door [naam] en de minister door mr. H.G.M. Wammes en W. Dam. Na sluiting van het onderzoek heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven onmiddellijk uitspraak gedaan. Het College verklaarde de beroepen ongegrond, met de overweging dat de minister terecht de subsidies van beide ondernemingen heeft meegerekend bij het bepalen van de maximale hoogte van de TVL-subsidies, aangezien zij onder dezelfde moedermaatschappij vallen.
De ondernemingen verzochten ook om de mogelijkheid om een aanvraag voor OVK-subsidie in te dienen, ondanks dat de aanvraagtermijn was verstreken. Het College kon hier echter niet op ingaan, maar gaf aan dat de ondernemingen een pro forma aanvraag konden indienen, zodat de minister kon beslissen of deze alsnog in behandeling genomen kon worden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van griffier E.E.M. Koomen, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.