5.4 Het College laat in het midden of de gegeven toelichting over de mogelijkheid van overheidsbedrijven om bij financiële problemen terug te vallen op de publiekrechtelijke deelnemer in het algemeen opgaat. Enerzijds ontbreekt een concrete onderbouwing van deze aanname van de regelgever, anderzijds zijn er geen concrete aanknopingspunten voor het tegendeel. Voor de uitkomst van de exceptieve toets is bepalend of de uitsluiting van overheidsbedrijven, zoals omschreven in de TVL, onevenwichtig uitpakt voor gemeentelijke theaterondernemingen. Ter zitting is gebleken dat het slechts om een klein aantal ondernemingen gaat. Evenals theaters die door een private onderneming worden gedreven, zijn zij voor hun inkomsten, en daarmee de liquiditeitspositie waarvoor de subsidie is bedoeld, voor een groot deel afhankelijk van de opbrengsten van hun activiteiten, die zij aanbieden op de vrije markt in concurrentie met particuliere theaterondernemingen. Tijdens de subsidieperiodes lagen deze activiteiten grotendeels stil als gevolg van de overheidsmaatregelen om de gevolgen van de coronapandemie in te perken (de coronamaatregelen). Het bedrijfsmodel van de Schouwburg onderscheidt zich niet van dat van een private theateronderneming en is gelijkelijk getroffen door de coronamaatregelen. In dit opzicht verschilt een theateronderneming die een overheidsbedrijf is van overheidsbedrijven die een publieke taak uitoefenen. De Schouwburg kan ook niet op één lijn worden gesteld met een overheid of een publiek bekostigde school of onderwijsinstelling. Daarnaast ontvangt de onderneming wel andere overheidssubsidie dan TVL-subsidie, maar dat geldt ook voor theaters die in particuliere handen zijn. Particuliere theaterondernemingen kwamen bij een omzetverlies van 30% of meer voor TVL-subsidie in aanmerking. Bij de Schouwburg is dat omzetverlies niet gecompenseerd. De Schouwburg is dan ook ten opzichte van private theaterondernemingen die wel voor TVL-subsidie in aanmerking komen in een nadeliger positie komen te verkeren
5.5 Het standpunt van de minister komt er op neer dat de gemeente Enschede als middellijk grootaandeelhouder deze nadeliger positie ten opzichte van private theaterondernemingen had kunnen wegnemen. De minister heeft tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat hij geen overleg heeft gehad met, bijvoorbeeld, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over het verlenen van steun aan theaters die in gemeentelijke handen zijn. Er is ook niet op een andere manier onderzocht of gemeenten bereid en in staat zijn om steun te verlenen aan theaters en zo ja, in welke situaties. Over theaters die middellijk in handen zijn van een gemeente is ook geen overleg geweest. Kennelijk is helemaal geen rekening gehouden met deze kleine categorie ondernemingen, die weliswaar kwalificeren als overheidsbedrijf, maar voor de bedrijfsvoering niet verschillen van een privaat gedreven theateronderneming. De uitsluiting van overheidsbedrijven is dus wel een noodzakelijk en geschikt middel om de doelgroep voor de TVL-subsidie af te bakenen, maar valt voor de kleine groep theaters die als overheidsbedrijven kwalificeren onevenwichtig uit, omdat zij financieel benadeeld worden zonder dat de publiekrechtelijke status van de gemeentelijke grootaandeelhouder daarvoor voldoende rechtvaardiging biedt. Bovendien komen zij ten opzichte van de privaat gedreven theaterondernemingen in een nadeliger (concurrentie)positie te verkeren. In dit geval heeft de Schouwburg in het geheel geen aanvullende steun ontvangen van haar aandeelhouder, de gemeente Enschede.
5.6 De artikelen in de TVL, waarin is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt aan een overheidsbedrijf als bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mw, kunnen voor theaters die vallen onder de definitie overheidsbedrijf, de toets aan het evenredigheidsbeginsel niet doorstaan. In de zaken die hier aan de orde zijn, zijn dat artikel 2.2.1, vierde lid, aanhef en onder b en artikel 2.4.2, derde lid, aanhef en onder b, van de TVL. Daarom verklaart het College deze bepalingen onverbindend voor theaters die vallen onder de definitie overheidsbedrijf.
6.1 Nu de aanvraag voor Q3 2021 van de Schouwburg is afgewezen omdat zij een overheidsbedrijf is zoals bedoeld in artikel 25g, eerste lid, van de Mw, is het beroep in de zaak 22/1763 gegrond en moet het bestreden besluit I worden vernietigd. Hetzelfde geldt voor het beroep in de zaak 22/1764. De omstandigheid dat de Schouwburg een overheidsbedrijf is staat er immers niet aan in de weg dat zij voor TVL-subsidie in aanmerking komt. Er is dus geen geldige reden voor intrekking van de eerder toegekende subsidie.