ECLI:NL:CBB:2023:312
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag op basis van COVID-19 regeling
In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam 1] B.V., beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaarschrift door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 7 oktober 2021 vastgesteld dat de onderneming niet in aanmerking kwam voor subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De onderneming ontving een voorschot van € 72.000,- dat zij moest terugbetalen. Het bezwaarschrift van de onderneming, ingediend op 4 februari 2022, werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De onderneming stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, onder andere omdat zij niet op de hoogte was van het besluit van 7 oktober 2021 en omdat het besluit niet naar de juiste gemachtigde was verzonden.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op zitting behandeld op 4 mei 2023. De onderneming voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege een wetsvoorstel dat beoogt het bestuursrecht mensgerichter te maken. Het College oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De onderneming had op de hoogte moeten zijn van het besluit, aangezien er eerder contact was geweest over de subsidievaststelling. Bovendien was het niet voldoende dat de onderneming stelde dat de notificatie niet was ontvangen, omdat de minister had aangetoond dat een notificatie was verzonden.
Het College concludeerde dat de argumenten van de onderneming niet opgingen en verklaarde het beroep ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. de Wildt, met J.P.A. Schaafsma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.