In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag was afgewezen op 17 februari 2021, omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste, dat vereist dat de onderneming fysiek afgescheiden moet zijn van de privéwoning van de eigenaar en een eigen opgang of toegang moet hebben. De onderneming heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 juni 2021. Na een eerdere niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op 16 november 2021, heeft het College op 20 december 2022 het verzet van de onderneming gegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 5 juni 2023 heeft de minister erkend dat de feitelijke werkzaamheden van de onderneming passen bij een SBI-code die recht geeft op TVL-subsidie, maar stelde dat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste. De onderneming, gevestigd op het woonadres van de eigenaar, heeft niet aangetoond dat zij aan dit vereiste voldoet. Het College oordeelde dat de onderneming geen recht heeft op de subsidie, ondanks de onjuiste grondslag van de beslissing op bezwaar. De rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar blijven in stand, wat betekent dat de onderneming geen recht heeft op TVL-subsidie. De minister is wel verplicht het betaalde griffierecht van € 360,- aan de onderneming te vergoeden.