ECLI:NL:CBB:2023:309

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
21/843
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een TVL-aanvraag op basis van vestigingsvereiste en SBI-code

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag was afgewezen op 17 februari 2021, omdat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste, dat vereist dat de onderneming fysiek afgescheiden moet zijn van de privéwoning van de eigenaar en een eigen opgang of toegang moet hebben. De onderneming heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 juni 2021. Na een eerdere niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op 16 november 2021, heeft het College op 20 december 2022 het verzet van de onderneming gegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 5 juni 2023 heeft de minister erkend dat de feitelijke werkzaamheden van de onderneming passen bij een SBI-code die recht geeft op TVL-subsidie, maar stelde dat de onderneming niet voldeed aan het vestigingsvereiste. De onderneming, gevestigd op het woonadres van de eigenaar, heeft niet aangetoond dat zij aan dit vereiste voldoet. Het College oordeelde dat de onderneming geen recht heeft op de subsidie, ondanks de onjuiste grondslag van de beslissing op bezwaar. De rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar blijven in stand, wat betekent dat de onderneming geen recht heeft op TVL-subsidie. De minister is wel verplicht het betaalde griffierecht van € 360,- aan de onderneming te vergoeden.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/843
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., gevestigd te [plaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister).

Procesverloop

Met het besluit van 17 februari 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 afgewezen.
Met de beslissing op bezwaar van 16 juni 2021 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
In een uitspraak buiten zitting van 16 november 2021 heeft het College het beroep van de onderneming niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig is voldaan. In een uitspraak van 20 december 2022 heeft het College het verzet van de onderneming tegen de niet-ontvankelijkverklaring gegrond verklaard.
Het beroep is behandeld op de zitting van 5 juni 2023. Aan de zitting heeft deelgenomen: mr. M. van den Brink namens de minister.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 16 juni 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand blijven;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan de onderneming te vergoeden.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De minister heeft de TVL-aanvraag afgewezen omdat de SBI-code waarmee de onderneming in het Handelsregister geregistreerd stond geen recht geeft op TVL-subsidie. De onderneming heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat haar feitelijke werkzaamheden overeenkomen met een SBI-code die wel recht geeft op TVL-subsidie. In het verweerschrift heeft de minister erkend dat de feitelijke werkzaamheden van de onderneming inderdaad passen bij een SBI-code die in principe recht geeft op TVL-subsidie. De grondslag van de beslissing op bezwaar is dus onjuist. Het beroep is daarom gegrond en het College vernietigt de beslissing op bezwaar.
3. De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de onderneming alsnog geen recht heeft op een TVL-subsidie. Volgens de minister is namelijk niet voldaan aan het zogeheten vestigingsvereiste. In de TVL is bepaald dat TVL-subsidie alleen wordt verstrekt aan ondernemingen met een vestiging die niet op het woonadres van een eigenaar is, of die fysiek afgescheiden is van de privéwoning en een eigen opgang of toegang heeft. [1] De onderneming is gevestigd op het woonadres van eigenaar [naam 2] . De minister heeft de onderneming gevraagd om een toelichting, maar daar heeft de onderneming niet op gereageerd.
4. Als een onderneming op het woonadres van een eigenaar gevestigd is en toch aanspraak wil maken op TVL-subsidie, dan is het aan de onderneming om aan te tonen dat de vestiging van het bedrijf fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en een eigen opgang of toegang heeft. De onderneming heeft niet gereageerd op het verzoek om toelichting van de minister. En de onderneming heeft ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op de zitting toe te lichten waarom aan het vestigingsvereiste is voldaan. Het College oordeelt dat de onderneming niet heeft aangetoond dat is voldaan aan het vestigingsvereiste. De onderneming heeft daarom geen recht op TVL-subsidie.
5. Het beroep is gegrond, omdat de grondslag van de beslissing op bezwaar onjuist was. Het standpunt in het verweerschrift en op de zitting van de minister dat de TVL-subsidie moet worden afgewezen, omdat niet aan het vestigingsvereiste is voldaan, is wel juist. Het rechtsgevolg van de beslissing op bezwaar, namelijk dat de onderneming geen recht heeft op TVL-subsidie, was dus juist. Het College ziet daarom aanleiding om dat rechtsgevolg wel in stand te laten. Dat betekent dat de onderneming alsnog geen recht heeft op TVL-subsidie.
6. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister wel het door de onderneming betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, in aanwezigheid van J.P.A. Schaafsma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2023.
w.g. M. van der Knijff w.g. J.P.A. Schaafsma

Voetnoten

1.Artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL.