In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming, vertegenwoordigd door haar eigenaren, had een aanvraag ingediend voor TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021, maar deze aanvraag was te laat ingediend. De aanvraagperiode liep van 25 juni 2021 tot 20 augustus 2021, maar de onderneming kwam er pas na afloop van deze periode achter dat zij de aanvraag niet op tijd had ingediend. De minister had de aanvraag afgewezen omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend, en het bezwaar van de onderneming tegen deze afwijzing werd ook ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting voerden de eigenaren aan dat zij door de drukte in de horeca, waar zij vanwege personeelstekorten lange uren werkten, niet in staat waren om tijdig de aanvraag in te dienen. Ze stelden dat de minister meer rekening had moeten houden met de menselijke maat en dat de verwarring over de verschillende aanvraagperiodes voor coronasteunmaatregelen hen had belemmerd. De minister daarentegen stelde dat het de verantwoordelijkheid van de onderneming was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat de sluitingsdatum duidelijk was gecommuniceerd.
Het College oordeelde dat de onderneming verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. De argumenten van de onderneming werden niet als voldoende geacht om de te late indiening te rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van deadlines en de verantwoordelijkheid van ondernemers in het aanvragen van subsidies.