ECLI:NL:CBB:2023:199

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/572
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake subsidie COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming [naam 1] B.V. verzet aangetekend tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 9 augustus 2022, waarin het beroep van de onderneming niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit gebeurde omdat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend. De onderneming had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 29 juli 2021, die het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Tijdens de zitting op 23 februari 2023 heeft de onderneming verklaard dat zij het besluit van 29 juli 2021 niet had ontvangen, omdat dit naar een oud adres was verzonden. De onderneming kreeg pas in september 2021 kennis van het besluit via een andere weg.

Het College heeft overwogen dat, zelfs als de onderneming tijdig haar actuele adres had doorgegeven, het beroepschrift nog steeds te laat was ingediend. De onderneming had na de kennisgeving van het besluit van 29 juli 2021 meer dan een half jaar gewacht met het indienen van het beroepschrift, dat op 22 maart 2022 bij het College werd ontvangen. Het College concludeert dat de onderneming in verzet niets heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. De argumenten die zijn aangedragen, hebben betrekking op de termijnoverschrijding in bezwaar en niet in beroep. Daarom is het verzet ongegrond verklaard.

De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. Het College wijst er ook op dat de onderneming in een brief van 9 juli 2022 de minister heeft verzocht om terug te komen van het besluit van 14 december 2020, dat inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden. Indien de minister nog geen besluit heeft genomen op dat verzoek, dient dit alsnog te gebeuren. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 april 2023.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOORHET
BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 22/572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2023 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

Procesverloop

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 29 juli 2021. De minister heeft het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 14 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend.
Bij uitspraak van 9 augustus 2022 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De onderneming heeft tegen de uitspraak van 9 augustus 2022 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 23 februari 2023. Aan de zitting heeft namens de onderneming [naam 2] deelgenomen.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de onderneming haar beroepschrift buiten de beroepstermijn heeft ingediend.
2. Uit de door de onderneming in verzet ingezonden nadere stukken blijkt dat het besluit van 29 juli 2021 is verzonden naar een oud adres van de onderneming. De onderneming heeft ter zitting verklaard dat zij dat besluit toen niet heeft ontvangen, maar daarvan op enig moment in september 2021 langs een andere weg alsnog kennis heeft gekregen. Verder blijkt uit die nadere stukken dat de minister op 29 november 2021 de onderneming heeft meegedeeld dat op 29 juli 2021 een beslissing op bezwaar is genomen. Het beroepschrift, overigens in de vorm van een aan de minister gericht bezwaarschrift, is gedateerd 18 maart 2022 en is op 22 maart 2022 bij het College ontvangen. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de onderneming haar actuele adres tijdig aan de minister had doorgegeven of dat de minister op andere wijze van dat adres op de hoogte was en de beroepstermijn dus niet al 30 juli 2021 is gaan lopen, dan nog is het beroepschrift (veel) te laat ingediend. De onderneming heeft immers na de kennisneming van het besluit van 29 juli 2021 ten minste een half jaar en na de mededeling van de minister van 29 november 2021 bijna vier maanden gewacht met het indienen van een beroepschrift.
3. Het College moet vervolgens vaststellen dat de onderneming ook in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar (verontschuldigbaar) is. Wat de onderneming naar voren heeft gebracht heeft betrekking op de termijnoverschrijding in bezwaar en niet op de termijnoverschrijding in beroep. Het verzet is daarom ongegrond.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5. Het College wijst er tot slot op dat de onderneming in een brief van 9 juli 2022 de minister heft verzocht om terug te komen van het met deze uitspraak in rechte onaantastbaar geworden besluit van 14 december 2020. Als de minister op dat verzoek nog geen besluit heeft genomen, moet dat alsnog gebeuren.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
D.A. Bohlmeijer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 18 april 2023.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer