ECLI:NL:CBB:2023:127

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21/1315
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen besluit minister van Economische Zaken en Klimaat inzake subsidie COVID-19

Op 7 maart 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een onderneming die verzet had aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College. De onderneming had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 5 oktober 2021, waarin het bezwaar van de onderneming tegen een eerder besluit van 12 juli 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De minister had dit gedaan op basis van de te late indiening van het bezwaarschrift, waarbij de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar werd geacht. In de uitspraak van 7 juni 2022 had het College geoordeeld dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

Na de uitspraak van 7 juni 2022 heeft de onderneming verzet aangetekend, maar het College heeft vastgesteld dat er geen gronden van verzet zijn ingediend. De onderneming was in de gelegenheid gesteld om deze gronden in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. Het College heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat de onderneming niet in verzuim is geweest. Daarom is het verzet niet-ontvankelijk verklaard. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1315

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 op het verzet van

[de onderneming] , te [plaats] (de onderneming)

Procesverloop

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 5 oktober 2021.
Bij uitspraak van 7 juni 2022 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting,
ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de uitspraak van het College van 7 juni 2022 verzet gedaan.

Overwegingen

1. Met het besluit van 5 oktober 2021 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen een eerder besluit van 12 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift (veel) te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar is. In de uitspraak van 7 juni 2022 heeft het College geoordeeld dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. Het College heeft de onderneming bij brief van 21 juli 2022 in de gelegenheid gesteld de gronden van het verzet in te dienen. Bij aangetekend verzonden brief van 11 januari 2023 is de onderneming nogmaals in de gelegenheid gesteld de gronden in te dienen. Daarbij is erop gewezen dat zij er rekening mee moet houden dat het verzet niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de gronden van het verzet niet tijdig worden ingediend.
3. Het College stelt vast dat van de onderneming geen gronden van verzet zijn ontvangen. Van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de onderneming niet in verzuim is geweest, is niet gebleken. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk.
4. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
mr. S. van Noordt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 7 maart 2023.
w.g. T.G.M. Simons w.g. S. van Noordt