Op 17 januari 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bocxe, had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 26 juli 2022, waarin het College het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Dit beroep was ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 25 november 2021, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 5 juli 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De minister had geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was.
In het verzetschrift voerde appellant aan dat er op 25 juni 2021 een bericht was ontvangen dat de werkelijke omzet over het vierde kwartaal van 2020 moest worden opgegeven, en dat dit de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zou hebben verlengd. Daarnaast werd gesteld dat er verwarring was ontstaan door een samenloop van twee bezwaarschriftprocedures. Het College oordeelde echter dat deze argumenten niet voldoende waren om de eerdere uitspraak te weerleggen. Het College bevestigde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien het besluit van 5 juli 2021 tijdig was bekendgemaakt en er geen aanwijzingen waren voor een verlenging van de bezwaartermijn.
De uitspraak concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat het beroep van appellant niet inhoudelijk zou worden behandeld. Tevens werd bepaald dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met mr. S. van Noordt als griffier.