ECLI:NL:CBB:2023:109

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
22/300
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens termijnoverschrijding

Op 7 maart 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van een onderneming die verzet heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 19 april 2022. In die uitspraak werd het beroep van de onderneming tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 8 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. De onderneming had op 25 januari 2022 een digitaal beroepschrift ingediend, terwijl een ander beroepschrift op 22 januari 2022 bij de rechtbank Den Haag was ontvangen. De onderneming stelde dat het besluit van 8 december 2021 niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, waardoor de beroepstermijn niet op 9 december 2021 zou zijn aangevangen. Het College oordeelde echter dat de bekendmaking aan de gemachtigde correct was uitgevoerd en dat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. De uitspraak van 19 april 2022 werd daarom bevestigd, en het verzet werd ongegrond verklaard. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met E.A. van der Meel als griffier.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 op het verzet van

[naam 1] handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. J. Smit)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van 19 april 2022.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 februari 2023. De gemachtigde van de onderneming heeft aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Het College heeft in de uitspraak van 19 april 2022 het beroep van de onderneming tegen het besluit op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 8 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
2. Het digitaal ingediende beroepschrift is op 25 januari 2022 door het College ontvangen. De onderneming heeft ook bij de rechtbank Den Haag een digitaal beroepschrift ingediend, dat daar op 22 januari 2022 is ontvangen.
3. Het betoog van de onderneming dat het besluit van 8 december 2021 niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zodat de beroepstermijn niet op
9 december 2021 is aangevangen, slaagt niet. Op grond van artikel 6:17 van de Awb stelt het bestuursorgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen in het geval iemand zich laat vertegenwoordigen de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de beslissing op bezwaar, in ieder geval ter beschikking van de gemachtigde. De onderneming heeft in bezwaar domicilie gekozen op het kantooradres van de gemachtigde. Het besluit van 8 december 2021 is als volgt geadresseerd:
Naam van de onderneming
p/a Naam van de onderneming van de gemachtigde
Naam van de gemachtigde
Kantooradres van de gemachtigde.
Het College is van oordeel dat hiermee is voldaan aan artikel 6:17 van de Awb in samenhang met artikel 7:12, tweede lid, van de Awb. Dat als eerste de naam van de onderneming zelf is vermeld en als tweede de naam van de onderneming van de gemachtigde terwijl die aanduidingen allebei niet in de domiciliekeuze waren opgenomen, maakt niet dat het besluit van 8 december 2021 niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De naam van de gemachtigde en het kantooradres zijn immers (ook) vermeld. Dit betekent dat de beroepstermijn op
9 december 2021 aangevangen. De laatste dag van de beroepstermijn was daarom
19 januari 2022. Beide beroepschriften zijn dus te laat ingediend.
4. Van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar (verontschuldigbaar) maken is niet gebleken. Dat de onderneming domicilie heeft gekozen op een adres waar meer bedrijven dan de onderneming van de gemachtigde zijn gevestigd waardoor de interne postverdeling mogelijk wordt bemoeilijkt, levert een dergelijke omstandigheid niet op.
5. De conclusie is dat de uitspraak van 19 april 2022 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel