ECLI:NL:CBB:2023:102

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/206
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de TVL-regeling voor subsidieaanvraag door een onderneming

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen QP Facility B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De kern van de zaak betreft de vraag of de subsidieaanvraag voor de TVL-regeling voor het vierde kwartaal van 2020 kan worden beschouwd als ingediend door appellante, QP Facility B.V. De aanvraag was oorspronkelijk geregistreerd op naam van [naam 4] B.V., wat leidde tot de afwijzing van de subsidieaanvraag door de minister.

De minister had in zijn afwijzingsbesluit van 18 februari 2021 gesteld dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de TVL-regeling, omdat de hoofd- of nevenactiviteit van [naam 4] B.V. niet was ingeschreven in het handelsregister op de vereiste datum. Na het indienen van een bezwaar door appellante, werd dit bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 december 2021. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 december 2022 heeft appellante betoogd dat de aanvraag onjuist was geregistreerd en dat deze in feite namens haar en haar zustervennootschappen was ingediend. Het College heeft echter geconcludeerd dat de aanvraag noch de bijgevoegde documenten duidelijk maken dat de aanvraag namens appellante is gedaan. Het College oordeelde dat de aanvraag door [naam 4] B.V. is ingediend en dat deze onderneming niet in aanmerking komt voor subsidie. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/206

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

QP Facility B.V., te Amsterdam, appellante

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. O. Andich).

Procesverloop

Met het besluit van 18 februari 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft verweerder de aan de orde zijnde aanvraag voor een subsidie op gronde van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 afgewezen.
Met het besluit van 24 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het afwijzingsbesluit gehandhaafd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 15 december 2022 op zitting behandeld.
Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens appellante en mr. H.G.M. Wammes en mr. O. Andich namens verweerder.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1. Op 29 januari 2021 is bij verweerder een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de TVL-regeling voor Q4 2020. Bij de naam van de aanvrager staat [naam 4] B.V. met het Kamer van Koophandel-nummer behorende bij deze onderneming. Met het afwijzingsbesluit is de aanvraag afgewezen.
2. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de hoofd- of nevenactiviteit waaronder [naam 4] B.V., door verweerder gezien als de aanvrager, stond ingeschreven in het handelsregister op 15 maart 2020 met de daarbij behorende SBI-code is opgenomen in de bijlage van de TVL-regeling. Verweerder stelt dat appellante geen aanvraag heeft ingediend.
Standpunt appellante
3. Appellante voert aan dat de aanvraag onjuist is geregistreerd op naam van [naam 4] B.V. Volgens appellante is een aanvraag gedaan voor haar onderneming en haar zustervennootschappen, waarbij zij zich heeft beroepen op de omzetteruggang op groepsniveau van de “Quick Parking groep”.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt dat de aanvraag is gedaan door [naam 4] B.V. en niet kan worden opgevat als gedaan door appellante. Voor zover het bezwaarschrift van appellante een aanvraag van haar omhelst, was zij te laat, nu de aanvragen voor 29 januari 2021 binnen moesten zijn. Dat appellante eerder geen E-herkenning had om een aanvraag te doen, dient voor haar risico te komen.
Oordeel van het College
5. Niet in geschil is dat de hoofd- en nevenactiviteit waaronder [naam 4] B.V. stond ingeschreven in het handelsregister op 15 maart 2020 met de daarbij behorende SBI-code niet is opgenomen in de bijlage van de TVL-regeling. [naam 4] B.V. komt dus niet voor subsidie op grond van de TVL-regeling voor Q4 2020 in aanmerking.
6.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of de subsidieaanvraag voor Q4 2020 kan worden opgevat als ingediend door appellante. Het College is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
6.2
Appellante heeft ter zitting toegelicht dat via de E-herkenning van [naam 4] B.V. een aanvraag is gedaan en zij daarbij een toelichting heeft geüpload dat de aanvraag namens appellante moet worden opgevat. In het document dat is geüpload bij de aanvraag wordt genoemd dat een deel van de groep “Quick Parking” een doorstart heeft gemaakt en de B.V. ’s met de juiste SBI-code nog niet in bezit zijn van een geldige E-herkenning. Verder staat er in het document dat op groepsniveau de vaste lasten tenminste € 3.000,- bedragen voor Q4 2020. Het document vermeldt echter niet dat de aanvraag wordt gedaan namens appellante. Ook uit de bijgevoegde aangiftes omzetbelasting van QP Schiphol B.V. en QP Amsterdam II B.V. wordt niet duidelijk dat de aanvraag is gedaan namens appellante. Dit leidt het College tot de conclusie dat de aanvraag noch de daarbij gevoegde documenten inzichtelijk maken dat de aanvraag moet worden opgevat als gedaan door appellante.
Voor zover uit het bezwaarschrift tegen het afwijzingsbesluit blijkt dat de aanvraag moet worden opgevat namens appellante, stelt het College vast dat dit te laat is, nu aanvragen vóór 29 januari 2021 ingediend moesten zijn. Het ligt daarnaast op de weg van appellante om ervoor te zorgen dat haar onderneming tijdig E-herkenning aanvraagt om subsidieaanvragen te kunnen doen. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar eigen rekening en risico.
6.3
Gelet hierop is verweerder er terecht vanuit gegaan dat de aanvraag voor subsidie op grond van de TVL-regeling voor Q4 2020 door [naam 4] B.V. is gedaan. Nu [naam 4] B.V. niet in aanmerking komt voor subsidie, heeft verweerder het afwijzingsbesluit terecht genomen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. A. Verhoeven