ECLI:NL:CBB:2022:726

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
21/951
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitschrijving van een bestuurslid uit het handelsregister wegens gerede twijfel over ontslagbesluit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Kamer van Koophandel en de Stichting Dutch Academy of Ethnic Skin and Hair. De zaak betreft de weigering van de Kamer van Koophandel om een bestuurslid uit te schrijven uit het handelsregister. De Stichting had op 27 januari 2021 een opgave gedaan voor de uitschrijving van een bestuurslid, maar de Kamer van Koophandel had gerede twijfel over de geldigheid van het ontslagbesluit. De Stichting stelde dat er wel degelijk een ontslagbesluit was genomen tijdens een bestuursvergadering op 24 juni 2020, maar de Kamer van Koophandel kon geen bewijs vinden voor een formeel ontslagbesluit.

De Kamer van Koophandel had eerder het bezwaar van het bestuurslid gegrond verklaard en de inschrijving aangepast. De Stichting voerde aan dat er geen reactie was gekomen van het bestuurslid en dat de procedure correct was gevolgd. Echter, de Kamer van Koophandel stelde dat er geen bewijs was van een geldig ontslagbesluit en dat de opgave tot uitschrijving slechts een feitelijke handeling was, geen bestuursbesluit.

Het College oordeelde dat de twijfels van de Kamer van Koophandel gerechtvaardigd waren, omdat er geen notulen of documenten waren die een formeel ontslag bevestigden. De Stichting had niet aangetoond dat er een geldig ontslagbesluit was genomen, waardoor de Kamer van Koophandel de opgave tot uitschrijving mocht weigeren. Het beroep van de Stichting werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

Stichting Dutch Academy of Ethnic Skin and Hair(Stichting), te Nijmegen, appellante
(gemachtigde: dr. O.Q.J. Swinkels),
en

Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 heeft verweerster besloten tot inschrijving in het handelsregister van de opgave tot uitschrijving van [naam] als bestuurder van de Stichting per 1 januari 2021.
[naam] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van [naam] gegrond verklaard en de inschrijving in het handelsregister aangepast.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
[naam] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid als derde partij aan het geding deel te nemen.
Het College heeft de zaak op 9 augustus 2022 op een zitting behandeld. Aanwezig was de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Het bestuur van appellante bestaat uit drie personen, waaronder [naam] . Op 27 januari 2021 heeft een van de bestuursleden aan verweerster opgave gedaan van de uittreding van [naam] als bestuurder per 1 januari 2021. Verweerster heeft deze opgave ingeschreven in het handelsregister. Hiertegen heeft [naam] bezwaar gemaakt. Verweerster heeft het bezwaar van [naam] gegrond verklaard, omdat uit de door appellante ingebrachte stukken geen ontslag of ontslagname per 1 januari 2021 naar voren kwam. Daardoor heeft verweerster alsnog gerede twijfel gekregen aan de opgave tot uitschrijving van [naam] per 1 januari 2021. Verweerster heeft daarom de inschrijving in het handelsregister weer aangepast.
2. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld. In beroep voert zij aan dat er wel een besluit is genomen om [naam] te ontslaan als bestuurslid. Er is volgens appellante een ontslagbesluit genomen tijdens de bestuursvergadering van 24 juni 2020, waarna [naam] nog eenmaal de kans heeft gekregen om te reageren op dit besluit. Hier is geen reactie op gekomen en in de vergadering van 7 september 2020 is door twee van de drie bestuursleden besloten om de ontslagprocedure in gang te zetten. Daarbij is toen geen precieze datum genoemd, maar bij de opgave tot uitschrijving van [naam] als bestuurslid is gekozen voor 1 januari 2021 als uitschrijvingsdatum. Ook in de periode tussen de vergadering van 7 september 2020 en de feitelijke uitschrijvingsdatum heeft appellante niets van [naam] vernomen. Het is appellante niet duidelijk of verweerster het bestreden besluit heeft genomen omdat er mogelijk een onjuiste datum is opgegeven of omdat er geen geldig ontslagbesluit zou zijn genomen.
3. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het duidelijk is dat de twee andere bestuursleden het derde bestuurslid [naam] wilden ontslaan, maar dat het niet duidelijk is of dat ontslagbesluit formeel is genomen en of dat op 1 januari 2021 is gebeurd. Uit de door appellante ingebrachte stukken van meerdere vergaderingen blijkt alleen van het voornemen om [naam] te ontslaan. Het is niet duidelijk of en hoe voor deze vergaderingen is opgeroepen en of agenda’s zijn verstuurd. In elk geval zijn er geen stukken van een vergadering van 1 januari 2021. Verweerster wijst in het bijzonder op de notulen van de vergadering van 2 maart 2020 waaruit blijkt dat de bestuursleden geprobeerd hebben tot een onderling vergelijk te komen over ontslagname door [naam] . Er zijn volgens verweerster geen rechtshandelingen verricht waardoor een ontslag of ontslagname civielrechtelijk zijn beslag heeft gekregen. Daarvoor moet er in een vergadering een formeel ontslagbesluit met één ontslagdatum genomen zijn of er moet een duidelijke e-mail of brief zijn die gericht is aan de Stichting, waarin ontslag genomen wordt, maar dat is er niet. Het is voor verweerster onduidelijk gebleven wat [naam] precies tegenover wie heeft verklaard. Van een juridisch geldig ontslag of ontslagname is verweerster niet gebleken. Daardoor heeft verweerster alsnog gerede twijfel gekregen aan de opgave tot uitschrijving van [naam] per 1 januari 2021 en heeft hij deze opgave weer uit het handelsregister verwijderd.
4. Het College overweegt het volgende.
4.1
In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit 2008 is bepaald dat verweerster kan weigeren om tot inschrijving van een opgave over te gaan als zij gerede twijfel heeft over de juistheid van die opgave. Verweerster heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door bij het bestreden besluit de opgave van appellante om [naam] als bestuurslid uit te schrijven alsnog te weigeren.
4.2
Het College overweegt dat uit het bestreden besluit duidelijk blijkt dat de twijfels die verweerster heeft over de juistheid van de opgave tot uitschrijving van het bestuurslid [naam] per 1 januari 2021, zijn ontstaan doordat appellante geen stukken heeft ingebracht waaruit blijkt dat er een formeel en geldig besluit is genomen dat [naam] per 1 januari 2021 is ontslagen.
4.3
Het College is het met verweerster eens. Appellante veronderstelt dat zij [naam] heeft ontslagen door het doen van een opgave aan verweerster tot uitschrijving van [naam] als bestuurslid, maar zoals verweerster in het verweerschrift uiteengezet heeft, is de opgave tot uitschrijving van een bestuurslid een feitelijke handeling en geen bestuursbesluit of rechtshandeling tot ontslag. Niet is gebleken dat een bestuursbesluit is genomen. Er zijn door appellante geen notulen overgelegd waaruit blijkt dat [naam] is ontslagen en per welke datum. Uit de notulen van de bestuursvergadering van 24 juni 2020 blijkt alleen dat de twee aanwezige bestuursleden ( [naam] was er niet bij) denken dat [naam] zelf niet langer bestuurslid wil zijn en dat is besproken dat [naam] in de gelegenheid is gesteld om zich hierover uit te laten, maar niet heeft gereageerd op een uitnodiging voor een bestuursvergadering. De twee aanwezige bestuursleden hebben vervolgens besproken dat [naam] : “in de gelegenheid is geweest van zich te laten horen. Zij zijn dan ook van mening dat hij als secretaris ontslagen zal worden zoals hij dat zelf op de site al in gang heeft gezet. Een en ander zal bij de KvK in gang gezet worden. (…) Alvorens alles in gang te zetten krijgt [naam] nogmaals de gelegenheid (...) zijn zienswijze aan ons duidelijk te maken in een laatste poging een en ander op basis van vertrouwen intercollegiaal netjes af te handelen.” In de notulen van 7 september 2020 staat: “Niets van [naam] vernomen. De notulen zullen met hem gedeeld worden en de ontslagprocedure zal bij de KvK in gang gezet worden.” Uit deze notulen blijkt al met al niet meer dan een voornemen om [naam] te ontslaan. Er valt uit deze notulen niet op te maken dat er een ontslagbesluit is genomen; er is ook geen ontslagdatum genoemd. Appellante stelt dat zij later gekozen heeft voor 1 januari 2021 als ontslagdatum, maar er zijn geen notulen of stukken over een ontslag per 1 januari 2021.
4.4.
Het College is van oordeel dat deze omstandigheden verweerster voldoende aanleiding konden geven om te twijfelen aan de juistheid van de opgave tot uitschrijving van [naam] . Verweerster mocht daarom deze opgave alsnog weigeren. De door appellante in beroep aangevoerde gronden slagen niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
|De rechter is verhinderd te ondertekenen w.g. M.B. van Zantvoort