Op 27 september 2022 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van Centillien B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. Centillien B.V. had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van 10 mei 2022, waarin de beroepen van appellante tegen drie besluiten van de minister ongegrond waren verklaard. Deze besluiten betroffen de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van appellante wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De minister had op 27 juli 2022 gereageerd op een vraag van het College, maar dit leidde niet tot een andere beoordeling van de zaak.
In de uitspraak van 10 mei 2022 was vastgesteld dat de drie bezwaarschriften te laat waren ingediend, wat tussen partijen niet in geschil was. Appellante stelde in haar verzetschrift dat verweerder een bezwaar tegen een later besluit, waarbij het bezwaarschrift wel tijdig was ingediend, gegrond had verklaard op basis van dezelfde argumenten. Appellante betoogde dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar waren en dat de zaken inhoudelijk gelijk waren. Het College oordeelde echter dat appellante geen nieuwe argumenten had aangedragen die de termijnoverschrijdingen konden verontschuldigen.
Het College concludeerde dat de inhoud van een besluit waartegen verzet wordt aangetekend geen rol speelt bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van dat verzet. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de beroepen van appellante niet inhoudelijk werden behandeld en de zaken met deze uitspraak zijn geëindigd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van griffier D.A. Bohlmeijer.