ECLI:NL:CBB:2022:637

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
21/1027
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor ambulante ondernemingen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 september 2022, zaaknummer 21/1027, is de aanvraag van een appellant voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 afgewezen. De appellant, een DJ en organisator van evenementen, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Het primaire besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, dat de aanvraag afwees, werd in het bestreden besluit bevestigd. De appellant stelde dat hij voor zijn werkzaamheden geen ander vestigingsadres nodig had, maar het College oordeelde dat de onderneming niet als ambulante onderneming kon worden aangemerkt, omdat de SBI-code van de appellant niet op de lijst van ambulante ondernemingen stond. Het College concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de vereisten voor subsidie en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste en de strikte interpretatie van de regelgeving omtrent ambulante ondernemingen. De appellant had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat eerdere aanvragen wel waren goedgekeurd, wat zijn zaak niet versterkte. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [woonplaats] , appellant

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Bergacker en mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding voor deze procedure
Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL voor Q1 2021.
Over de onderneming van appellant was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 90.01.3 opgenomen, en als bedrijfsomschrijving “DJ en het organiseren van feesten”.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming van appellant niet voldoet aan het vestigingsvereiste.
Standpunt appellant
5. Appellant voert aan dat voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden een ander vestigingsadres dan zijn privéadres niet noodzakelijk is. Het organiseren van evenementen en uitvoeren van het beroep als DJ vindt op verschillende locaties plaats, die al van installaties zijn voorzien. Naast beoefening van podiumkunst is appellant ook werkzaam als organisator van kleine tot grote evenementen, zogenoemde ‘ [naam 3] Events’. Hij heeft nu een verlies van 100 %. Zonder steun kan appellant zijn zakelijke rekeningen niet meer betalen. Appellant stelt verder dat eerdere aanvragen wel gegrond werden verklaard.
Standpunt verweerder
6. Volgens verweerder voldoet de onderneming van appellant niet aan het vestigingsvereiste. Uit artikel 2.2.1, tweede lid, onder 3, van de TVL volgt dat de onderneming ten minste één vestiging dient te hebben met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar, dan wel een vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Daarvan is geen sprake. Appellant geeft aan dat hij voor het uitoefenen van zijn beroep geen aparte vestiging nodig heeft. Ook wordt de SBI-code waarmee appellant staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK), te weten 90.01.3 (Circus en variété) niet aangemerkt als ambulante onderneming. De feitelijke werkzaamheden vallen onder SBI-code 90.01.1 (Beoefening van podiumkunst) en ook dit kan niet worden aangemerkt als ambulante onderneming of horecaonderneming. De lijst van ambulante ondernemingen is limitatief en een keuze van de regelgever die door de rechter verder niet kan worden getoetst.
Beoordeling door het College
7. Tussen partijen is niet in geschil dat dat het vestigingsadres van appellant gelijk is aan zijn privéadres en hij daarom in beginsel niet voldoet aan het vestigingsvereiste.
8. Verweerder heeft er naar het oordeel van het College terecht op gewezen dat de onderneming van appellant geen ambulante onderneming betreft, zodat een uitzondering op het vestigingsvereiste niet kan worden gemaakt. De SBI-code 90.01.3, waarmee appellant op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister is immers niet opgenomen in de lijst met SBI-codes die in artikel 2.1.a1, eerste lid, van de TVL zijn toegeschreven aan een ambulante onderneming. Ook de SBI-code die aansluit bij de feitelijke werkzaamheden 90.01.1 staat niet in deze lijst. Dat de SBI-code van de onderneming van appellant niet is opgenomen onder de SBI-codes van ambulante ondernemingen in artikel 2.1.a1, eerste lid, van de TVL en dat de definitie van een ambulante onderneming beperkt is tot slechts een reeks SBI-codes, berust op een keuze van de wetgever die op zichzelf genomen niet maakt dat sprake is van strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant moet dan ook aan het vestigingsvereiste voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Omdat dit niet het geval is, heeft verweerder terecht besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor subsidie. Appellant stelt tenslotte nog dat eerdere aanvragen wel zijn toegekend. Hij heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd en de betreffende besluiten niet overgelegd. Het College overweegt hierover echter, dat wat er ook is beslist op die eventuele eerdere aanvragen er niet aan kan afdoen dat, onder de omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet, verweerder de aanvraag van appellant voor subsidie op grond van de TVL voor Q1 2021 terecht heeft afgewezen. De stelling van appellant brengt het College dan ook niet tot een ander oordeel. De grond slaagt niet.
9. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.
w.g. H.S.J. Albers w.g. C.S. de Waal
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.1.a1 luidt voor zover relevant:
In deze paragraaf wordt verstaan onder
ambulante onderneming: onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;
horecaonderneming: onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 56.10.1, 56.10.2 of 56.30 van de Standaard Bedrijfsindeling;
Artikel 2.2.1 luidt voor zover relevant:
2 De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
–ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
–een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
Artikel 2.2.4 luidt voor zover relevant:
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Handelsregisterwet 2007
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, wordt onder vestiging verstaan: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.