In deze zaak heeft appellant verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, waarin zijn beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ongegrond werd verklaard. De uitspraak waartegen verzet is gedaan, dateert van 3 mei 2022 en betrof de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen een besluit van 2 april 2021. De staatssecretaris had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De bezwaartermijn eindigde op 14 mei 2021, maar het bezwaarschrift werd pas op 22 juni 2021 ontvangen, wat veel te laat was.
Appellant voerde in zijn verzet aan dat hij het e-mailbericht van de staatssecretaris met de notificatie van het besluit van 2 april 2021 niet tijdig had gezien, omdat dit in zijn spambox was beland. Hij stelde dat hij niet standaard zijn spambox controleerde, omdat hij gewend was dat veel overheidscommunicatie via de fysieke post kwam. Het College oordeelde echter dat appellant, door in te stemmen met digitale correspondentie, zelf verantwoordelijk was voor het regelmatig controleren van zijn spambox. Het College volgde het oordeel van de eerdere uitspraak en verklaarde het verzet ongegrond.
De beslissing houdt in dat het beroep van appellant niet inhoudelijk wordt behandeld en dat de zaak met deze uitspraak is geëindigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons en is openbaar uitgesproken op 20 september 2022.