Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2022 op het hoger beroep van:
[naam 1] RA RB, appellant,
[naam 2] B.V.ingediend tegen appellant en [naam 3] .
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft [naam 1] RA RB hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de accountantskamer van 15 maart 2021, waarin een klacht tegen hem en [naam 3] was behandeld. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 21/479. Tijdens de zitting op 20 januari 2022 zijn partijen niet verschenen.
De appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld op basis van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Echter, het beroepschrift bevatte geen gronden, wat in strijd is met artikel 43a van de Wtra. Het College heeft appellant in de gelegenheid gesteld om deze gronden in te dienen, maar de correspondentie is niet bij hem aangekomen. Appellant heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden, maar dit verzoek is afgewezen.
Het College heeft geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van gronden binnen de gestelde termijnen. De argumenten van appellant over het niet ontvangen van de brieven zijn niet geaccepteerd, omdat hij had moeten anticiperen op de postwisseling.
Uiteindelijk heeft het College het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022 door de meervoudige kamer van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.