ECLI:NL:CBB:2022:604

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
21/1448
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Kaderwet EZK- en LNV-subsidies

In deze zaak heeft appellante verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 8 november 2021, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 3 juni 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris stelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

Tijdens de behandeling van het verzet op 9 augustus 2022 verklaarde appellante dat zij het besluit van 3 juni 2021 niet had ontvangen. Het College heeft vastgesteld dat het besluit op die datum wel was verzonden, maar dat het niet-aangetekend was verstuurd. Appellante diende haar bezwaarschrift pas op 17 juli 2021 in, na het constateren van het besluit in het digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Het College heeft de verklaring van appellante als geloofwaardig beoordeeld en oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hierdoor is het verzet gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van 26 april 2022 vervalt. Het College heeft het onderzoek hervat en het beroep van appellante gegrond verklaard, waardoor het besluit van de staatssecretaris van 8 november 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw en inhoudelijk op het bezwaar van appellante beslissen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1448
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 13 september 2022 op het verzet van

[naam] , te [plaats] , appellante

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (staatssecretaris) van 8 november 2021.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 26 april 2022 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 26 april 2022 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 augustus 2022. Appellante heeft, op haar verzoek, aan de zitting deelgenomen via een telefoonverbinding.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft bij het besluit van 8 november 2021 het bezwaar van appellante
tegen het besluit van de staatssecretaris van 3 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Voor het College staat op grond van de verzendadministratie van de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) vast dat het besluit van 3 juni 2021 op diezelfde datum aan appellante is verzonden. Appellante bestrijdt dat ook niet. De bezwaartermijn eindigde dus op 15 juli 2021. Ook staat vast dat het besluit van 3 juni 2021 niet-aangetekend is verzonden en dat appellante haar bezwaarschrift op 17 juli 2021 digitaal heeft ingediend.
3. Appellante heeft in het verzetschrift en op de zitting verklaard dat zij het besluit van 3
juni 2021 niet heeft ontvangen, dat zij op 17 juli 2021 in het digitale loket van RVO heeft gekeken en toen zag dat op 3 juni 2021 een besluit was genomen en dat zij meteen daarna digitaal een bezwaarschrift heeft ingediend.
4. Het College vindt, in het bijzonder gelet op het besprokene op de zitting, deze verklaring
van appellante geloofwaardig. Om die reden acht het College in dit geval, hoewel vaststaat dat het besluit van 3 juni 2021 ter verzending aan PostNL is aangeboden, de termijnoverschrijding (alsnog) verschoonbaar.
5. Dit betekent dat het verzet gegrond is, de uitspraak van 26 april 2022 vervalt en het
onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.
6. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb doet het College tevens uitspraak
op het beroep. Het beroep is gegrond, het besluit van 8 november 2021 wordt vernietigd en de staatssecretaris moet opnieuw en nu inhoudelijk op het bezwaar van appellante beslissen.
7. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Wel moet de staatsecretaris
het door appellante voor het beroep betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van de staatssecretaris van 8 november 2021;
  • bepaalt dat de staatssecretaris met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van appellante;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door appellante betaalde griffierecht van € 181,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van H.LA. Kleinjans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.
w.g. T.G.M. Simons w.g. H.L.A. Kleinjans