In deze zaak heeft appellante verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 8 november 2021, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 3 juni 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris stelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
Tijdens de behandeling van het verzet op 9 augustus 2022 verklaarde appellante dat zij het besluit van 3 juni 2021 niet had ontvangen. Het College heeft vastgesteld dat het besluit op die datum wel was verzonden, maar dat het niet-aangetekend was verstuurd. Appellante diende haar bezwaarschrift pas op 17 juli 2021 in, na het constateren van het besluit in het digitale loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Het College heeft de verklaring van appellante als geloofwaardig beoordeeld en oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hierdoor is het verzet gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van 26 april 2022 vervalt. Het College heeft het onderzoek hervat en het beroep van appellante gegrond verklaard, waardoor het besluit van de staatssecretaris van 8 november 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet nu opnieuw en inhoudelijk op het bezwaar van appellante beslissen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden.