ECLI:NL:CBB:2022:569

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/332
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering keuringswerkzaamheden voor slachten van schapen tijdens het offerfeest

In deze zaak heeft Holland Vlees Service B.V. beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 10 juli 2020 weigerde de aangemelde keuringswerkzaamheden voor het slachten van schapen tijdens het offerfeest uit te voeren. Bij besluit van 10 februari 2021 verklaarde de minister het bezwaar van appellante tegen deze weigering niet-ontvankelijk. De zitting vond plaats op 9 juni 2022, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante stelde dat de weigering om keuringswerkzaamheden in te plannen een wijziging van haar rechtspositie met zich meebracht, en dat deze weigering als een besluit moest worden beschouwd in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellante verwees naar Europese regelgeving die vereist dat een dierenarts aanwezig moet zijn voor keuringen en dat de weigering om keuringswerkzaamheden in te plannen gelijkstaat aan een weigering om toestemming tot slachting te geven.

Het College oordeelde echter dat de beslissing van de minister geen publiekrechtelijk rechtsgevolg had en derhalve niet als een besluit kon worden aangemerkt. De weigering om keuringswerkzaamheden in te plannen veranderde de rechtspositie van appellante niet in publiekrechtelijke zin. Het College concludeerde dat de minister terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 21/332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

Holland Vlees Service B.V. te Dodewaard, appellante

(gemachtigde: F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs)

Procesverloop

Verweerder heeft bij bericht van 10 juli 2020 geweigerd de door appellante aangemelde keuringswerkzaamheden voor het slachten van schapen tijdens het offerfeest uit te laten voeren.
Bij besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen het bericht van 10 juli 2020, niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Op 12 juni 2020 heeft appellante zich bij verweerder aangemeld voor een (voorlopige) keuring om tijdens het offerfeest in 2020 schapen te kunnen slachten.
1.2
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij bericht van 10 juli 2020 te kennen gegeven dat deze keuringswerkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen het bericht van 10 juli 2020, niet-ontvankelijk verklaard omdat dit bericht volgens verweerder geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat verband heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het College van 29 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:38).
3. Appellante voert aan dat haar rechtspositie in publiekrechtelijke zin wordt gewijzigd door het e-mailbericht van 10 juli 2020 en dat deze e-mail om die reden een besluit is waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Het Unierecht schrijft dwingend voor dat een dierenarts (permanent) aanwezig dient te zijn voor de levende keuring en bij de keuring van het vlees en de daartoe voorgeschreven procedures moet volgen en werkzaamheden dient te verrichten, waaronder plaatsing/aanbrenging van een gezondheidsmerk (goedkeuringsstempel). Een weigering om keuringswerkzaamheden in te plannen betekent de facto een weigering toestemming tot slachting te geven, de weigering om de formaliteiten te verrichten die tot goedkeuring (geschiktheid voor menselijke consumptie) leiden en de weigering om een gezondheidskenmerk aan te brengen. De verplichting van het bestuursorgaan toezicht en controle te houden op de productie van (vers) vlees is gebaseerd op Verordening (EU) nr. 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (Verordening officiële controles). De considerans van de Verordening officiële controles vermeldt in onderdeel 65 dat de bevoegde autoriteiten die de controles uitvoeren de beschikking moeten hebben over voldoende en goed opgeleid personeel. Gebrek aan capaciteit als afwijzingsgrond is in strijd met het verbod van willekeur.
Beoordeling procesbelang
4. Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellante nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep, nu de data waarvoor appellante zich voor keuringen had aangemeld inmiddels zijn verstreken. Voor de vraag of er nog procesbelang bestaat, is van belang wat appellante met haar beroep nastreeft. Het doel dat appellante hiermee wil bereiken, moet zij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor haar feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten (zie de uitspraak van het College van 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:304 onder 8.1.3). Appellante heeft ter zitting afdoende toegelicht dat zij mogelijk schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit en bovendien kan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang zijn voor toekomstige (terugkerende) besluiten. Appellante heeft dan ook belang bij de beoordeling van het beroep.
Beoordeling van het bestreden besluit
5. Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de beslissing van verweerder op de aanmelding van appellante voor keuringswerkzaamheden een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [1] . Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarover, onder verwijzing naar zijn hiervoor genoemde uitspraak van 29 januari 2019, het volgende.
5.1
Uit de Verordening officiële controles volgt niet dat een lidstaat een (publiekrechtelijk) systeem voor het plannen van keurings- dan wel controlewerkzaamheden in het leven moet roepen. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit onderdeel 65 van de considerans van deze verordening [2] . De Verordening officiële controles biedt zelf ook geen regelgevend kader voor de planning van de keuringswerkzaamheden van de officiële dierenartsen van de NVWA en de officiële assistenten van KDS die met deze werkzaamheden zijn belast. Gelet op het voorgaande ziet het College geen publiekrechtelijke grondslag voor de beslissing van verweerder op de aanmelding van appellante voor keuringswerkzaamheden.
5.2
Het College overweegt voorts dat de keuringswerkzaamheden feitelijk van aard zijn. Ook het aanmelden voor deze keuringswerkzaamheden en de reactie van verweerder hierop zijn naar het oordeel van het College in zoverre feitelijk van aard. Met het aanmelden voor de keuringswerkzaamheden beoogt appellante immers te bewerkstelligen dat personeel van de NVWA (en KDS) zodanig door verweerder worden ingeroosterd dat het verrichten van de keuringswerkzaamheden plaatsvindt overeenkomstig de aanmelding van appellante. Door de keuringswerkzaamheden niet in te roosteren verandert de rechtspositie van appellante dan ook niet in publiekrechtelijke zin. Een weigering om keuringswerkzaamheden in te plannen is geen weigering om toestemming tot slachting te geven, om vlees geschikt te verklaren voor menselijke consumptie of om een gezondheidsmerk aan te brengen.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van verweerder op de aanmelding van appellante voor keuringswerkzaamheden niet op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop heeft verweerder terecht het bezwaar van appellante tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. E. van Kampen

Voetnoten

1.Dit artikellid luidt: “Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”
2.Dit onderdeel luidt, voor zover hier van belang: “De lidstaten moeten ervoor zorgen dat altijd toereikende financiële middelen beschikbaar zijn om de bevoegde autoriteiten die officiële controles en andere officiële activiteiten uitvoeren, op adequate wijze te voorzien van personeel en apparatuur.”