In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 augustus 2022, zaaknummer 21/918, staat de ontvankelijkheid van bezwaren van appellante tegen de berichten van verweerder over de planning van keuringspersoneel centraal. Appellante, een B.V. gevestigd in [plaats], had verzocht om keuringspersoneel in te plannen voor het slachten van varkens op specifieke data in januari 2018. Verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, had echter laten weten dat dit niet mogelijk was vanwege een gebrek aan capaciteit. Bij besluit van 20 oktober 2020 verklaarde verweerder de bezwaren van appellante ongegrond.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, welke werd afgewezen. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. Het College overweegt dat de reactie van verweerder op de aanmeldingen van appellante geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden.
Het College concludeert dat de beslissingen van verweerder niet gericht zijn op publiekrechtelijke rechtsgevolgen en dat het beroep van appellante gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de bezwaren van appellante worden niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 759,-, en moet het betaalde griffierecht van € 360,- worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke publiekrechtelijke grondslag voor besluiten in het kader van de Wet dieren.