ECLI:NL:CBB:2022:567

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/279
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van keuringspersoneel voor slachtingen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had bezwaar gemaakt tegen berichten van de minister waarin werd aangegeven dat het niet mogelijk was om keuringspersoneel in te plannen voor slachtingen op specifieke data in januari 2021. Het bestreden besluit van 20 januari 2021 verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, omdat de berichten volgens de minister geen besluiten waren in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 9 juni 2022 heeft appellante betoogd dat de berichten wel degelijk als besluiten moeten worden aangemerkt, omdat de weigering om keuringspersoneel in te plannen haar het recht ontnam op wettelijk vereiste toezicht tijdens de slachtingen. Het College heeft echter geoordeeld dat de beslissingen van de minister niet gericht zijn op publiekrechtelijke rechtsgevolgen en derhalve geen besluiten zijn in de zin van de Awb. Het College heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en geconcludeerd dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor de aanmeldingen van appellante voor keuringswerkzaamheden.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in de Awb en de voorwaarden waaronder een beroep kan worden gedaan op bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 21/279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam] B.V. te [plaats] , appellante

(gemachtigde: F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs)

Procesverloop

Verweerder heeft bij berichten van 1 december en 31 december 2020 aan appellante laten weten dat het niet mogelijk is om keuringspersoneel in te plannen voor het slachten van varkens op 9, 16 en 23 januari 2021.
Bij besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen de berichten van 1 december en 31 december 2020, niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bij bericht van 6 november 2019 heeft appellante verweerder verzocht om op
een aantal specifiek genoemde dagen keuringspersoneel van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in te plannen.
1.2
Bij berichten van 1 december en 31 december 2020 heeft verweerder aan appellante laten weten dat het niet mogelijk is om keuringspersoneel in te plannen op 9, 16 en 23 januari 2021.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de berichten van 1 december en 31 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze berichten volgens verweerder geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat verband heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het College van 29 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:38).
3. Appellante voert aan dat de berichten van 1 december en 31 december 2020 besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Door de weigering om keuringspersoneel in te plannen wordt appellante het recht ontnomen het wettelijk vereiste toezicht op de slachting van dieren te verkrijgen. De verplichting van het bestuursorgaan toezicht en controle te houden op de productie van (vers) vlees is gebaseerd op Verordening (EU) nr. 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (Verordening officiële controles). De considerans van de Verordening officiële controles vermeldt in onderdeel 65 dat de bevoegde autoriteiten die de controles uitvoeren de beschikking moeten hebben over voldoende en goed opgeleid personeel. Gebrek aan capaciteit als afwijzingsgrond is in strijd met het verbod van willekeur.
Beoordeling procesbelang
4. Het College ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellante nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep, nu de data waarvoor appellante zich voor keuringen had aangemeld inmiddels zijn verstreken. Voor de vraag of er nog procesbelang bestaat, is van belang wat appellante met haar beroep nastreeft. Het doel dat appellante hiermee wil bereiken, moet zij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor haar feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten (zie de uitspraak van het College van 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:304 onder 8.1.3). Appellante heeft ter zitting afdoende toegelicht dat zij mogelijk schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit en bovendien kan een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang zijn voor toekomstige (terugkerende) besluiten. Appellante heeft dan ook belang bij de beoordeling van het beroep.
Beoordeling van het bestreden besluit
5. Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de beslissingen van verweerder op de aanmelding van appellante voor keuringswerkzaamheden besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [1] . Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daarover, onder verwijzing naar zijn hiervoor genoemde uitspraak van 29 januari 2019, het volgende.
5.1
Uit de Verordening officiële controles volgt niet dat een lidstaat een (publiekrechtelijk) systeem voor het plannen van keurings- dan wel controlewerkzaamheden in het leven moet roepen. Een dergelijke verplichting volgt ook niet uit onderdeel 65 van de considerans van deze verordening [2] . De Verordening officiële controles biedt zelf ook geen regelgevend kader voor de planning van de keuringswerkzaamheden van de officiële dierenartsen van de NVWA en de officiële assistenten van KDS die met deze werkzaamheden zijn belast. Gelet op het voorgaande ziet het College geen publiekrechtelijke grondslag voor de beslissingen van verweerder op de aanmeldingen van appellante voor keuringswerkzaamheden.
5.2
Het College overweegt voorts dat de keuringswerkzaamheden feitelijk van aard zijn. Ook het aanmelden voor deze keuringswerkzaamheden en de reactie van verweerder hierop zijn naar het oordeel van het College in zoverre feitelijk van aard. Met het aanmelden voor de keuringswerkzaamheden beoogt appellante immers te bewerkstelligen dat personeel van de NVWA (en KDS) zodanig door verweerder worden ingeroosterd dat het verrichten van de keuringswerkzaamheden plaatsvindt overeenkomstig de aanmelding van appellante. Door de keuringswerkzaamheden niet in te roosteren verandert de rechtspositie van appellante dan ook niet in publiekrechtelijke zin. Een weigering om keuringswerkzaamheden in te plannen is geen weigering om toestemming tot slachting te geven, om vlees geschikt te verklaren voor menselijke consumptie of om een gezondheidsmerk aan te brengen.
5.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beslissingen van verweerder op de aanmeldingen van appellante voor keuringswerkzaamheden niet op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg zijn gericht en derhalve geen besluit zijn als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop heeft verweerder terecht de bezwaren van appellante tegen deze beslissingen niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van mr. E. van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. E. van Kampen

Voetnoten

1.Dit artikellid luidt: “Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”
2.Dit onderdeel luidt, voor zover hier van belang: “De lidstaten moeten ervoor zorgen dat altijd toereikende financiële middelen beschikbaar zijn om de bevoegde autoriteiten die officiële controles en andere officiële activiteiten uitvoeren, op adequate wijze te voorzien van personeel en apparatuur.”