ECLI:NL:CBB:2022:551

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21/313
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak over niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft appellant verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedaan op 21 december 2021. Dit verzet is behandeld op 9 augustus 2022. De eerdere uitspraak betrof de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen een brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gedateerd 8 februari 2019. Het College oordeelde dat deze brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij erkenning wil voor het onrecht dat hem in 2010 is aangedaan en dat hij daarvoor financiële compensatie verlangt. Appellant gaf aan dat zijn verzoeken aan de minister en andere instanties vaak onbeantwoord blijven, wat hij als onacceptabel beschouwt. Het College heeft appellant echter moeten uitleggen dat zij niet in staat zijn om zijn verzoeken te honoreren. Appellant werd geadviseerd om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet Nationale ombudsman biedt als hij geen adequate reactie ontvangt van de minister.

Uiteindelijk heeft het College besloten dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 op het verzet van

[naam] , te [plaats] , appellant

Procesverloop

Appellant heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dus zonder zitting, van 21 december 2021.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 augustus 2022. Appellant was daar aanwezig.

Overwegingen

1. In de uitspraak van 21 december 2021 heeft het College geoordeeld dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) in het besluit van 4 februari 2021 terecht het bezwaar van appellant tegen de brief van de minister van 8 februari 2019 niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat die brief geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb bevat.
2. Appellant heeft de juistheid van het besluit van 4 februari 2021 niet echt betwist. Op de zitting heeft appellant uiteengezet dat het hem erom te doen is erkend te krijgen dat hem (in 2010) onrecht is gedaan en daarvoor (financieel) gecompenseerd te worden. De minister, en ook andere instanties, reageren steeds niet op zijn brieven en andere berichten hierover. Dat moet veranderen, vindt appellant. Het College heeft appellant op de zitting uitgelegd dat het niets voor hem kan doen. Als appellant een brief aan de minister stuurt en de minister reageert daar niet of niet naar de wens van appellant op, kan appellant de (klacht)mogelijkheden van de Wet Nationale ombudsman benutten.
3. Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van
H.L.A. Kleinjans, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 23 augustus 2022.
w.g. T.G.M. Simons w.g. H.L.A. Kleinjans