Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2022 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [woonplaats 1] , appellant
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van het Tuchtcollege
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Nu een pleziervaartuig in de Wet zeevarenden is gedefinieerd als een Nederlands schip dat uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt, moet volgens appellant worden geconcludeerd dat de [naam 2] een pleziervaartuig is. Omdat in dit geval meer dan twaalf passagiers werden vervoerd is tevens sprake van een recreatief passagiersschip. Omdat het schip een passagiersschip is - en geen vrachtschip - hoefde het niet te beschikken over een nationaal veiligheidscertificaat als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Regeling veiligheid zeeschepen. Een bemanningscertificaat was evenmin verplicht nu de Wet zeevarenden op grond van artikel 2, tweede lid, sub e, van die wet niet van toepassing is op pleziervaartuigen, aldus appellant.
De Schepenwet is op grond van artikel 2, eerste lid, onder d, van die wet niet van toepassing op pleziervaartuigen, welke uitsluitend als zodanig worden gebezigd voor zover zij geen passagiers tegen vergoeding vervoeren.