ECLI:NL:CBB:2022:360

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
22/3
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een teeltverbod wegens besmetting met knolcyperus en de motivering van bestuursbesluiten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). De zaak betreft een teeltverbod dat was opgelegd aan de appellante wegens besmetting met knolcyperus. De appellante betwistte dat het gehele perceel besmet was en voerde aan dat slechts 1% van het perceel aangetast was. In een eerdere tussenuitspraak had het College geoordeeld dat de NAK onvoldoende bewijs had geleverd voor de volledige besmetting van het perceel en had de NAK opgedragen om het perceel opnieuw te controleren. De NAK meldde echter dat het feitelijk onmogelijk was om dit onderzoek uit te voeren in de gegeven periode.

Het College heeft in zijn einduitspraak geoordeeld dat de NAK niet in staat was om het motiveringsgebrek te herstellen en dat het beroep van de appellante gegrond was. Het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen, waarbij het teeltverbod werd beperkt tot het gedeelte van het perceel dat zichtbaar was op de door de keurmeester gemaakte foto. Het College oordeelde dat de NAK onvoldoende bewijs had geleverd voor de volledige besmetting en dat de motivering van het besluit niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en transparantie. Tevens werd de NAK veroordeeld in de proceskosten van de appellante en werd de mogelijkheid voor schadevergoeding opengehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/3

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

maatschap [naam] , appellante

(gemachtigde: mr. S. Oord),
en
Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen(NAK), verweerster
(gemachtigde: mr. A.S.H. Kroon).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 23 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:148) heeft het College verweerster opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, de gebreken in het besluit van 4 november 2021 (het bestreden besluit) te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Bij brief van 20 april 2022 heeft verweerster het College bericht de opdracht niet uit te zullen voeren. Verweerster handhaaft het bestreden besluit.
Bij brief van 19 mei 2022 heeft appellante een reactie gegeven op de brief van 20 april 2022.
Het College heeft op grond van artikel 8:57, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek met toepassing van het derde lid van dit artikel gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak heeft het College verweerster opgedragen het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen door het perceel van appellante opnieuw te controleren en de bevindingen hiervan nauwkeurig vast te leggen conform de “instructie opsporing knolcyperus” van 19 juni 2018 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (de instructie) in een veldschets en op foto’s.
2. In haar brief van 20 april 2022 stelt verweerster dat het “feitelijk absoluut onmogelijk” is om te voldoen aan de opdracht van het College, omdat knolcyperus op dit moment niet op het perceel waarneembaar is. Knolcyperus begint namelijk op z’n vroegst half mei uit te lopen en wordt dan pas zichtbaar. Verweerster houdt daarom vast aan het standpunt dat in dit geval sprake is van een zware besmetting over het gehele perceel. Over de door het College geconstateerde gebrek voert verweerster het volgende aan. De keurmeester van de NAK (de keurmeester) die de besmetting in dit geval heeft vastgesteld, heeft aanvullend verklaard dat een veldschets alleen wordt gemaakt wanneer sprake is van een pleksgewijze besmetting en dat het geen nut heeft om een veldschets te maken wanneer het gehele perceel besmet is. Immers, bij een volledige besmetting wordt het gehele perceel ingekleurd. Volgens verweerster bevestigt de afwezigheid van een (aparte) veldschets de waarneming van de controleur. De keurmeester heeft de besmetting ingetekend zoals vastgelegd op de situatieschets. Subsidiair voert verweerster aan dat hiermee feitelijk een schets is opgenomen bij het bestreden besluit. Tot slot biedt verweerster aan deze zomer in overleg met verzoekster de besmetting opnieuw in kaart brengt op braakliggende grond, zodat het goed waarneembaar is.
3. Appellante betwist allereerst dat het voor verweerster onmogelijk is om te voldoen aan de opdracht van het College. Zij wijst in dat verband op pagina 2 van de bijlage “Publieksinformatie knolcyperusnieuws – LCV” bij de brief van 20 april 2022, waarin staat dat knolcyperus in voorkomend geval waarneembaar is onder de oppervlakte, vanwege de aanwezige knollen. Wanneer dus ongeveer 10 centimeter onder de grondoppervlakte onderzoek wordt uitgevoerd, is de knolcyperus waarneembaar. Daarbij merkt appellante op dat de scheutgroei inmiddels wel zichtbaar is aan de grondoppervlakte. Verder stelt appellante dat verweerster nog steeds onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het gehele perceel is besmet en zij bovendien niet conform de instructie heeft gehandeld. Daarnaast blijft het voor appellante onduidelijk op grond waarvan verweerster stelt dat een veldschets niet nodig is als een perceel volledig besmet is. Zij wijst in dit verband op de paragrafen 6.1 en 6.2 van de instructie. Over het aanbod van verweerster om in de zomer de besmetting opnieuw in kaart te brengen, merkt appellante op dat verweerster daarbij voortborduurt op de veronderstelling dat het om een zware besmetting zou gaan. Daarvan is echter niet gebleken. Appellante verzoekt het College daarom een deskundige te benoemen die de besmetting en de hoogte van de schade (door het missen van een teeltseizoen voor het gedeelte dat niet besmet is met knolcyperus) kan vaststellen.
4.1
Het College overweegt als volgt.
4.2
In de tussenuitspraak is het College tot de conclusie gekomen dat verweerster het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, waardoor ook niet kon worden vastgesteld of zij voldoende onderzoek heeft verricht naar de omvang van de besmetting. Wegens het ontbreken van een veldschets valt namelijk niet vast te stellen waar precies op het perceel besmetting is vastgesteld en in welke mate. Daarom kreeg verweerster de opdracht het perceel van appellante opnieuw te controleren en de bevindingen hiervan nauwkeurig vast te leggen conform de instructie in een veldschets en op foto’s. Het geconstateerde motiveringsgebrek (en mogelijk ook de onzorgvuldige voorbereiding) is aldus niet hersteld. Het College ziet daarom in dit geval aanleiding het beroep gegrond te verklaren.
4.3
De door verweerster aangevoerde redenen om het gebrek niet ter herstellen geven het College geen aanleiding voor een ander oordeel. Over de stelling van verweerster dat volgens de keurmeester een veldschets niet nodig is in gevallen waarin sprake is van een volledig besmette perceel, overweegt het College als volgt. In de instructie staat (enkel) dat in gevallen waarin sprake is van meerdere besmettingen, zodanig dat er voor de betreffende bedrijfssituatie geen praktisch bewerkbare oppervlakte overblijft, het gehele perceel onder het teeltverbod dient te vallen. Hieruit volgt niet dat in dit soort gevallen een veldschets niet nodig is. Het College ziet ook niet in waarom in zo’n geval geen veldschets zou kunnen worden gemaakt waarin is aangegeven dat het gehele perceel door de besmetting is getroffen. Het ontbreken van een veldschets zou in dit geval alleen gerechtvaardigd kunnen zijn als op een andere manier bewijs was geleverd van de gestelde besmetting van het gehele perceel. Een besluit moet immers kenbaar voldoen aan de eisen van zorgvuldige voorbereiding en motivering. In dit geval heeft verweerster onvoldoende bewijs geleverd dat het volledige perceel van appellante is besmet met knolcyperus. Verweerster heeft haar standpunt evenmin op andere wijze onderbouwd. Over de door verweerster ingebrachte foto is in de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat deze onvoldoende is, omdat hierop slechts een deel van het perceel te zien is en wel het gedeelte waarvan appellante erkent dat het besmet is. De stelling van verweerster dat uit het ontbreken van een veldschets volgt dat het gehele perceel is besmet, kan in dit geval dus niet worden gevolgd. Uit het ontbreken van bewijs kan niet volgen dat het bewijs geacht moet worden te zijn geleverd.
4.4
Als met verweerster zou moeten worden aangenomen dat het feitelijk absoluut onmogelijk zou zijn om in deze periode nader onderzoek te doen, komt dat in dit geval voor rekening en risico van verweerster. Immers, als verweerster in de voorbereidingsfase dan wel de bezwaarfase het een en ander zorgvuldig had onderzocht en vastgelegd en het besluit naar behoren had gemotiveerd, zou zij nu niet tegen dit (gestelde) probleem aanlopen. Bovendien stemt wat appellante aanvoert over de ondergrondse aanwezigheid van de knolcyperus overeen met wat in de instructie van verweerster over dit gewas valt te lezen. Daarom staat niet vast dat onderzoek naar de aanwezigheid ervan onmogelijk is in een periode waarin het gewas niet boven de grond komt, al kost het wellicht meer inspanning.
5. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en die in de tussenuitspraak is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb in samenhang met het zorgvuldigheidsbeginsel neergelegd in artikel 3:2 van de Awb. Het College ziet reden om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 1 september 2021 te herroepen. Door het ontbreken van informatie over bijvoorbeeld locatie, omvang en mate van besmetting en duidelijk fotomateriaal is de door verweerster gegeven onderbouwing (nog steeds) onvoldoende om haar conclusie te rechtvaardigen dat het hele perceel is besmet en daarom onder het teeltverbod moet vallen. Daarom is niet gebleken dat de wettelijke bevoegdheid tot het opleggen van een teeltverbod in dit geval mocht worden uitgeoefend, behalve voor het gedeelte van het perceel waarvan uit de door de keurmeester gemaakte foto blijkt dat het besmet was en waarvan appellante de besmetting heeft erkend door middel van een door hemzelf ingetekende schets van het perceel. Dit betreft de strook beginnend bij punt 17 en eindigend bij VP (hoek perceel) op de schets, met een breedte zoals zichtbaar op de door verweerster overgelegde foto. Het College neemt daarom een nieuw besluit waarin het teeltverbod beperkt blijft tot dit perceelsgedeelte.
6. Aangezien verweerster zelf naar voren heeft gebracht dat de besmetting in de zomer bovengronds in kaart kan worden gebracht, kan zij als zij dat nodig acht opnieuw tot controle overgaan. Als de resultaten van zo’n controle daar aanleiding toe geven kan zij opnieuw tot besluitvorming overgaan. Die besluitvorming kan geen terugwerkende kracht hebben.
7. Er bestaat aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten stelt het College voor de beroepsprocedure op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
8. Voor zover appellante heeft verzocht om schadevergoeding kan dit verzoek nog niet worden beoordeeld bij gebrek aan gegevens. Het College zal appellante in de gelegenheid stellen dit verzoek binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak nader te onderbouwen. Verweerster krijgt vervolgens de gelegenheid daar binnen vier weken na toezending van dat stuk op te reageren. Daarna zal het College, ter voorbereiding van een nadere uitspraak hierover, het verdere verloop van de procedure nader bepalen. Ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de schade zal het College daarom het onderzoek in deze zaak heropenen.

Beslissing

Het College
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit van 1 september 2021;
  • bepaalt dat met ingang van 24 augustus 2021 een teeltverbod van kracht is voor alle akker- en tuinbouwgewassen, inclusief mais en graszoden alleen op het gedeelte van het bij partijen bekende perceel dat zichtbaar is op de door de keurmeester gemaakte foto en ingetekend op de door appellante gemaakte schets, zoals nader gespecificeerd onder 5;
  • bepaalt dat dit besluit in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het verzoek om schadevergoeding het onderzoek wordt heropend;
  • bepaalt in het kader van dit onderzoek dat appellante uiterlijk vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak de gelegenheid heeft de door haar geleden schade nader te onderbouwen, waarna verweerster de gelegenheid heeft om hierop binnen vier weken te reageren;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.138,50;
  • draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L Verbeek, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.
De rechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.