1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellant ontvangt voor deze uitbetaling. Verweerder heeft hierbij van de door appellant voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 159,38 hectare (ha) een oppervlakte van 139,66 ha in aanmerking genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en het bedrag dat appellant ontvangt voor de basis- en vergroeningsbetaling verhoogd. Voor zover in beroep van belang heeft verweerder bij het bestreden besluit perceel 150 gesplitst in de percelen 150, 186 tot en met 192, 209, 211, 213, 214 en 219, omdat deze percelen hoofdzakelijk kunnen worden aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal, maar worden gescheiden door onbeteelde grond. Enkele delen van de percelen 150, 187 tot en met 192, 211 en 213 heeft verweerder niet subsidiabel geacht.
3. Appellant is het niet eens met de door verweerder doorgevoerde splitsing van perceel 150 in de percelen 150, 186 tot en met 192, 209, 211, 213, 214 en 219. Appellant betwist daarnaast de door verweerder vastgestelde oppervlakte van de percelen 150, 187 tot en met 192, 211 en 213, omdat deze percelen volgens hem volledig zijn aan te merken als subsidiabel landbouwareaal. De percelen bestaan grotendeels uit begraasbaar, natuurlijk weiland, waar voedergewassen voorkomen die niet anders zijn dan voedergewassen die voorkomen in andere natuurlijke graslanden in de omgeving. Het gebied kent wel schommelingen in het waterpeil, maar dit veroorzaakt geen langdurige hinder. Een en ander blijkt volgens appellant uit de door hem in bezwaar overgelegde foto’s van de jaren 2019 en 2020. Ook meent appellant dat verweerder teveel betalingsrechten heeft laten vervallen aan de Nationale reserve en dat bij het bestreden besluit een te hoge korting is opgelegd.
4. Het College moet de vragen beantwoorden of verweerder perceel 150 terecht heeft gesplitst in de percelen 150, 186 tot en met 192, 209, 211, 213, 214 en 219, of verweerder de oppervlakte van een groot deel van deze percelen vervolgens juist heeft geconstateerd, of er teveel betalingsrechten zijn komen te vervallen aan de Nationale reserve en of sprake is van een te hoge korting op de uitbetaling. Het College overweegt daartoe het volgende.
5. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder subsidiabele hectare wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder ‘landbouwareaal’ wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder blijvend grasland en blijvend weiland wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013).