1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt voor deze uitbetaling. Verweerder heeft hierbij van de door appellante voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 42,58 hectare (ha) een oppervlakte van 41,94 ha in aanmerking genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft de oppervlakte van een aantal percelen opnieuw vastgesteld en het bedrag dat appellante ontvangt voor de basis- en vergroeningsbetaling verhoogd.
3. Appellante wenst allereerst van verweerder antwoorden te krijgen op haar vragen zoals gesteld in haar bezwaarschrift dat is doorgezonden als beroepschrift. Daarnaast is appellante het – naar het College begrijpt – niet eens met de door verweerder vastgestelde oppervlakte van de percelen 29, 34, 45, 50 en 51. Ook merkt appellante op dat perceel 33 bouwland is.
4. Ten aanzien van de antwoorden die appellante wenst op haar vragen, merkt het College het volgende op. In zijn verweerschrift is verweerder ingegaan op de vragen van appellante. Voor de antwoorden op deze vragen verwijst het College dan ook naar het verweerschrift.
5. Het College overweegt wat betreft de perceelsoppervlakten het volgende. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder subsidiabele hectare wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder ‘landbouwareaal’ wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland of als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder bouwland wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder f, van Verordening 1307/2013). Onder blijvend grasland en blijvend weiland wordt
– voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013).