ECLI:NL:CBB:2022:347

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
21/560
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • C.H.R. Mattheussens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Landbouw inzake GLB-betalingen en perceelsoppervlakten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam] V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van 9 december 2020, waarin de minister het bedrag voor de uitbetaling vaststelde, werd door appellante betwist. De minister verklaarde het bezwaar van appellante gegrond in het bestreden besluit van 23 april 2021, maar appellante maakte hiertegen opnieuw bezwaar.

Tijdens de zitting op 19 mei 2022 is appellante niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door gemachtigden. Het College heeft de argumenten van appellante en de minister overwogen, waarbij het vooral ging om de vaststelling van de subsidiabele hectares en de perceelsgrenzen. Het College concludeerde dat de minister de perceelsgrenzen correct had vastgesteld en dat de door appellante aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke vaststelling van perceelsoppervlakten en de toepassing van de relevante Europese regelgeving omtrent rechtstreekse betalingen aan landbouwers. Het College heeft de argumenten van appellante zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de minister op basis van de beschikbare gegevens correct had gehandeld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [plaats] , appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Anvelink en mr. M.M.J. Hunting).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 23 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder het bezwaarschrift doorgezonden naar het College ter behandeling als beroepschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Appellante is – met kennisgeving vooraf – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Met de Gecombineerde opgave 2020 heeft appellante om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 verzocht.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt voor deze uitbetaling. Verweerder heeft hierbij van de door appellante voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 42,58 hectare (ha) een oppervlakte van 41,94 ha in aanmerking genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft de oppervlakte van een aantal percelen opnieuw vastgesteld en het bedrag dat appellante ontvangt voor de basis- en vergroeningsbetaling verhoogd.
3. Appellante wenst allereerst van verweerder antwoorden te krijgen op haar vragen zoals gesteld in haar bezwaarschrift dat is doorgezonden als beroepschrift. Daarnaast is appellante het – naar het College begrijpt – niet eens met de door verweerder vastgestelde oppervlakte van de percelen 29, 34, 45, 50 en 51. Ook merkt appellante op dat perceel 33 bouwland is.
4. Ten aanzien van de antwoorden die appellante wenst op haar vragen, merkt het College het volgende op. In zijn verweerschrift is verweerder ingegaan op de vragen van appellante. Voor de antwoorden op deze vragen verwijst het College dan ook naar het verweerschrift.
5. Het College overweegt wat betreft de perceelsoppervlakten het volgende. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder subsidiabele hectare wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder ‘landbouwareaal’ wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland of als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder bouwland wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder f, van Verordening 1307/2013). Onder blijvend grasland en blijvend weiland wordt
– voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, die ten minste vijf jaar niet is omgeploegd; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, en, indien lidstaten daartoe besluiten, andere soorten, zoals struiken en/of bomen die diervoeder produceren, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013).
Perceel 29
6.1
Uit de luchtfoto’s van perceel 29 heeft verweerder afgeleid dat appellante aan de westzijde van het perceel een bomenrij heeft ingetekend. Verweerder heeft deze bomenrij aangemerkt als de grens van het perceel. Appellante heeft aangevoerd dat de bomenrij, die bestaat uit coniferen, dood is en dat haar vee alles kan begrazen.
6.2
Uit de door verweerder overgelegde luchtfoto’s en de door appellante overgelegde foto’s van perceel 29 is het College niet gebleken dat verweerder de perceelsgrens van perceel 29 onjuist heeft vastgesteld. Op het overgelegde beeldmateriaal is duidelijk een bomenrij zichtbaar die niet kan worden aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Dat het vee van appellante tussen de bomen kan grazen, acht het College niet aannemelijk. In het gegeven dat de bomenrij uit dode bomen bestaat, wat daar ook van zij, ziet het College verder geen aanknopingspunt om tot een ander oordeel te komen. De bomenrij staat er immers nog steeds.
De percelen 34, 50 en 51
7.1
Uit de luchtfoto’s van de percelen 34, 50 en 51 heeft verweerder afgeleid dat aan de zuidzijde van deze percelen een onverhard, onbeteeld pad aanwezig is, met als functie het creëren van een mogelijkheid tot het verplaatsen van personen en materieel. Verweerder heeft de perceelsgrens op de rand van het pad gelegd. Appellante stelt zich op het standpunt dat op de zuidzijde van de percelen 34, 50 en 51 duidelijk grasland zichtbaar is op eenzelfde wijze als dat zichtbaar is op de rest van haar, wel goedgekeurde, percelen en dat de perceelsgedeelten in kwestie op dezelfde wijze worden gebruikt.
7.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder de zuidzijde van de percelen 34, 50 en 51 terecht niet aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Uit de door verweerder overgelegde luchtfoto’s en cyclomediabeelden leidt het College af dat aan de zuidzijde van deze percelen sprake is van een onverhard pad waarop geen vegetatie zichtbaar is. Gelet op de zichtbare rijwielsporen, acht het College het aannemelijk dat het pad wordt gebruikt voor transport- of vervoersdoeleinden. Aan de foto’s die appellante heeft overgelegd heeft het College geen waarde gehecht, reeds omdat onduidelijk is welke delen van de percelen 34, 50 en 51 daarop zichtbaar zijn.
Perceel 45
8.1
Volgens verweerder heeft appellante een gedeelte van de sloot aan de oostzijde van perceel 45 ingetekend. Appellante erkent de aanwezigheid van een sloot, maar zij stelt zich op het standpunt dat zij deze niet heeft ingetekend.
8.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder de oostzijde van perceel 45 terecht niet aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Op de door verweerder overgelegde luchtfoto’s en het cyclomediabeeld van 16 april 2020 is immers een sloot zichtbaar, die door appellante is ingetekend.
Perceel 33
9. Voor zover appellante met haar opmerking dat perceel 33 bouwland is, bedoelt te zeggen dat dit perceel als zodanig moet worden aangemerkt, merkt het College op dat uit het overzicht ‘Percelen berekenen basisbetalingsregeling 2020’, zoals gevoegd bij het bestreden besluit, kan worden opgemaakt dat perceel 33 al als bouwland is aangemerkt.
Conclusie
10. Uit het bovenstaande volgt dat het beroep van appellante ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.H.R. Mattheussens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
w.g. T. Pavićević w.g. C.H.R. Mattheussens