ECLI:NL:CBB:2022:326

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
21/10
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tuchtmaatregelen opgelegd aan accountant wegens niet voldoen aan PE-verplichtingen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020, waarin hem tuchtmaatregelen waren opgelegd wegens het niet voldoen aan de permanente educatie (PE) verplichtingen. De accountantskamer had geoordeeld dat appellant niet voldoende PE-uren had geregistreerd en had hem een geldboete opgelegd. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij tijdig zijn adreswijziging aan de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (Nba) had doorgegeven, maar dat de Nba hem niet de kans had geboden om aan zijn PE-verplichtingen te voldoen omdat de correspondentie naar een onjuist adres was gestuurd.

Tijdens de zitting bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 april 2022 heeft appellant toegelicht dat hij bij zijn vorige werkgever twee cursussen had gevolgd die samen 48 uur aan PE-activiteiten opleverden. De Nba erkende dat er een briefwisseling was geweest met appellant over een ander onderwerp, waarbij het juiste adres was gebruikt, maar kon niet bevestigen wanneer appellant zijn adreswijziging had doorgegeven. Het College oordeelde dat de Nba het risico droeg voor het niet registreren van de datum van de adreswijziging en dat appellant daardoor niet kon worden verweten dat hij niet aan zijn PE-verplichtingen had voldaan.

Het College verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de accountantskamer en verklaarde de klacht ongegrond. De opgelegde tuchtmaatregelen werden daarmee opgeheven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 21/10

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [woonplaats] , appellant,

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020, gegeven op een klacht, door de
Koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van accountants(Nba) ingediend tegen appellant,
(gemachtigde van de Nba: mr. A. Sukkel).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020 met nummer 20/1320 Wtra PE.
De Nba heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022.
Appellant is verschenen. De Nba is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd.
1.2
Appellant is sinds 15 november 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Appellant is in de jaren 2016, 2017 en 2018 aangemerkt als accountant in business.
1.3
Bij brief van 19 juli 2019 heeft de Nba appellant laten weten dat hij onvoldoende PE-activiteiten heeft geregistreerd. Aan appellant is een termijn gegund tot en met 21 oktober 2019 om het tekort aan PE-activiteiten in te halen en alle verrichte PE-activiteiten te registreren.
1.4
Bij brief van 23 september 2019 heeft de Nba appellant erop gewezen dat zijn PE-registratie nog niet op orde is en dat de termijn op 21 oktober 2019 verstrijkt.
1.5
Bij brief van 16 december 2019 heeft de Nba appellant laten weten dat hij niet heeft voldaan aan de PE-verplichtingen. Appellant is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 januari 2020 de verrichte PE-activiteiten alsnog te registreren.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat:
a. appellant minder dan 120 uur aan PE-activiteiten heeft besteed in de driejaarscyclus 2016-2018,
b. en dat - als zou blijken dat appellant wél voldoende uren aan PE-activiteiten heeft besteed - hij niet heeft voldaan aan de registratieplicht hiervan.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a gegrond verklaard en is zij niet toegekomen aan de behandeling van klachtonderdeel b, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat appellant voldoende uren aan PE-activiteiten heeft besteed.
De accountantskamer heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven van de Nba naar een onjuist (oud) adres zijn gestuurd. Appellant stelt weliswaar dat hij een adreswijziging heeft doorgegeven, maar onduidelijk is gebleven op welk moment hij dat heeft gedaan. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in de driejaarscyclus 2016-2018 zestig uur heeft besteed aan gestructureerde PE-activiteiten, nu hij zijn gestelde deelname aan deze activiteiten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarom moet worden geconcludeerd dat appellant voor deze jaren niet heeft voldaan aan de verplichting om minimaal 120 uur aan PE-activiteiten te besteden. Appellant heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
2.3
De accountantskamer acht de maatregelen van waarschuwing en geldboete passend en geboden. Als gevolg van het tekort van 60 PE-uren wordt een geldboete van € 4.200,- gerechtvaardigd geacht.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Ter zitting bij het College heeft appellant nader toegelicht dat hij bij zijn vorige werkgever [naam 2] tweemaal (in 2016 en 2017) de verplichte driedaagse cursus US GAAP (United States Generally Accepted Accounting Principles) heeft gevolgd. Dit komt overeen met 48 uur aan PE-activiteiten. Doordat hij eind 2017 bij deze werkgever vanwege privéomstandigheden is ontslagen, heeft hij deze activiteiten tot dusverre niet kunnen registreren: de communicatie met zijn vorige werkgever verloopt zeer moeizaam.
Dit heeft hij eerder ook bij de behandeling ter zitting bij de accountantskamer aan de orde gesteld, doch daar is in de bestreden uitspraak volgens hem ten onrechte aan voorbij gegaan.
Hoewel hij zijn verantwoordelijkheid wil nemen voor het voldoen aan zijn PE-verplichtingen, stelt appellant dat als de brieven van de Nba hem tijdig bereikt zouden hebben, hij mitigerende actie zou (en kunnen) hebben ondernomen om alsnog aan de resterende uren van zijn PE-verplichting te voldoen. Appellant heeft verklaard dat hij in het eerste kwartaal van 2019 is verhuisd en zijn adreswijziging via het online-systeem van de Nba heeft doorgegeven.
3.2
De Nba heeft erkend dat er vanaf 15 oktober 2019 een briefwisseling met appellant is geweest over een ander onderwerp dan de PE-verplichting waarover deze zaak gaat, waarbij het actuele (juiste) adres van appellant is gebruikt. De correspondentie met betrekking tot de naleving van de PE-verplichtingen wordt verstuurd vanuit een ander systeem dan het systeem waarin de adreswijziging is doorgegeven. Daardoor is in elk geval de brief van 16 december 2019 aan een onjuist adres gericht terwijl de Nba blijkens de briefwisseling over het andere onderwerp op dat moment kennelijk op de hoogte was van het juiste adres van appellant.
Voor de brieven van 19 juli 2019 en 23 september 2019 kan die conclusie echter niet met zekerheid worden getrokken omdat voor de Nba niet valt te achterhalen wanneer appellant zijn adreswijziging heeft doorgegeven. De datum waarop een adreswijziging is doorgegeven wordt door het systeem namelijk niet geregistreerd.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de Nba desgevraagd verklaard dat hij het voldoende aannemelijk acht dat appellant in de driejaarscyclus 2016-2018 bij zijn vorige werkgever [naam 2] 48 uur aan PE-activiteiten heeft besteed.
3.3
Het College is allereerst van oordeel dat, gelet op de in hoger beroep door appellant naar voren gebrachte omstandigheden en zijn nadere toelichting ter zitting, en in aanmerking nemende het nadere standpunt van de Nba daaromtrent ter zitting, aangenomen moet worden dat appellant in de driejaarscyclus 2016-2018 bij zijn vorige werkgever [naam 2] inderdaad 48 uur aan PE-activiteiten heeft besteed.
3.4
Dit betekent dat thans nog dient te worden beoordeeld of appellant voor het niet besteden van (de overgebleven) 12 uur aan verplichte PE-activiteiten een tuchtmaatregel dient te worden opgelegd.
Niet in geschil is dat appellant in het eerste kwartaal van 2019 is verhuisd en op enig moment in 2019 zijn adreswijziging heeft doorgegeven aan de Nba. Vast staat eveneens dat de brieven van 19 juli 2019 en 23 september 2019 naar zijn oude adres zijn verstuurd. Hetzelfde is gebeurd met de brief van 16 december 2019, hoewel het nieuwe adres van appellant – gezien de adressering van een andere brief – in elk geval vanaf 15 oktober 2019 bij de Nba bekend was.
Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat appellant tijdig aan de overgebleven 12 uur aan PE-verplichtingen had kunnen voldoen, als hem daartoe tijdig een herstelkans was geboden.
Het College is van oordeel dat het gegeven dat het systeem van de Nba niet de datum registreert waarop een adreswijziging is doorgegeven, in dit geval voor risico van de Nba dient te komen. Daarom moet ervan uit worden gegaan dat appellant tijdig zijn nieuwe adres aan de Nba heeft doorgegeven. Dat betekent dat de brieven van 19 juli en 23 september 2019 naar een onjuist adres zijn gestuurd. Daarmee heeft de Nba appellant de kans ontnomen om de resterende 12 uur aan PE-activiteiten nog tijdig in te halen. Appellant kan daarom niet worden verweten dat hij over de driejaarscyclus 2016-2018 niet aan zijn PE-verplichtingen heeft voldaan. De uitspraak van de accountantskamer kan om die reden niet in stand blijven.
3.5
Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de accountantskamer dient te worden vernietigd. Het College zal de zaak zelf afdoen en de klacht ongegrond verklaren. De opgelegde maatregelen komen te vervallen.
4. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.L. Verbeek en mr. P. Glazener, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
w.g. Smorenburg w.g. Egter van Wissekerke