Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante
de Kamer van Koophandel, verweerster
[naam 2] B.V., te [plaats] , belanghebbende
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 31 mei 2022, zaaknummer 20/1057, staat de vraag centraal of de Kamer van Koophandel terecht gerede twijfel heeft geuit over de juistheid van de opgave tot schorsing van [naam 2] B.V. als bestuurder van [naam 5] B.V. per 14 april 2020. De zaak is ontstaan na een besluit van de Kamer van Koophandel op 13 juni 2020, waarin de schorsing van [naam 2] als bestuurder werd ingeschreven. Dit besluit werd later aangepast na een bezwaar van [naam 2], dat door de Kamer gegrond werd verklaard. [naam 1] B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 maart 2022 werd duidelijk dat er twijfels bestonden over de naleving van de wettelijke en statutaire bepalingen bij de besluitvorming rondom de schorsing. [naam 1] stelde dat alle procedures correct waren gevolgd, terwijl de Kamer van Koophandel betoogde dat de meerderheid van stemmen niet was behaald en dat [naam 2] niet de gelegenheid had gekregen om zich te verantwoorden. Het College concludeerde dat de Kamer van Koophandel terecht twijfels had over de juistheid van de schorsing en dat de aanpassing in het handelsregister gerechtvaardigd was.
Het College verklaarde het beroep van [naam 1] ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van correcte besluitvorming binnen vennootschappen en de rol van de Kamer van Koophandel in het waarborgen van de juistheid van inschrijvingen in het handelsregister.