ECLI:NL:CBB:2022:172

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
22/289 en 22/290
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bio-certificaten en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak hebben verzoeksters, beide B.V.'s, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven na de intrekking van hun bio-certificaten door Stichting Skal. De intrekking vond plaats op 1 oktober 2021, en de verzoeksters wilden op dat moment producten in de handel brengen met een verwijzing naar de biologische productiemethode. Het College heeft op 5 april 2022 uitspraak gedaan, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen materiële connexiteit was tussen het verzoek en het bestreden besluit, aangezien het verzoek betrekking had op een periode die niet meer onder de geldigheid van de bio-certificaten viel. De voorzieningenrechter benadrukte dat de intrekking van de certificaten een gevolg had voor de periode van 1 oktober 2021 tot 31 december 2021, en dat de verzoeksters geen recht hadden om producten als biologisch gecertificeerd aan te bieden in die periode. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/289 en 22/290
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
1.
[naam 1] B.V.en
2. [naam 2] B.V.,beiden te [plaats] , verzoeksters
(gemachtigden: mr. M. van Tuijl en mr. A. Danopoulos),
en

Stichting Skal, verweerster

(gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 1 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerster de bio-certificaten van verzoeksters ingetrokken, besloten tot (voorwaardelijke) publicatie van deze intrekking op haar website, besloten 109 partijen producten te decertificeren en aan de decertificeringen een aantal verplichtingen verbonden.
Bij besluit van 30 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerster de bezwaren van verzoeksters ongegrond verklaard.
Verzoeksters hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de kant van verzoeksters zijn ook verschenen [naam 3] en [naam 4] . Van de kant van verweerster zijn tevens verschenen dr. ir. N. Kleinhout-Klijn, ir. J.W. Krol, mr. E. de Vries.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Verzoekster 1 heeft hangende de behandeling van haar bezwaarschrift een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij het College. Bij uitspraak van 15 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:972, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
3.1
Ter zitting is komen vast te staan dat het verzoek om een voorlopige voorziening uitsluitend betrekking heeft op de intrekking van de bio-certificaten en niet op de publicatie en de decertificering van de 109 partijen producten. Het gedane verzoek strekt er toe dat verzoeksters kunnen fungeren als bio-gecertificeerde bedrijven tot zes weken na de uitspraak op het beroep.
3.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de bio-certificaten die verweerster aan verzoeksters heeft afgegeven een looptijd hadden tot 31 december 2021. Het intrekkingsbesluit heeft tot gevolg dat verzoeksters het recht is ontnomen om producten in de handel te brengen met een verwijzing naar de biologische productiemethode in de periode van 1 oktober 2021 tot 31 december 2021. Anders dan verzoeksters betogen, zien naar het voorlopig oordeel de ingetrokken bio-certificaten niet mede op de periode na 30 december 2021. De reden hiervoor is de volgende. Verweerster hanteert een systematiek van certificering met tijdelijke certificaten, waarbij een hercontrole plaatsvindt voordat de looptijd van het certificaat is verstreken. Op grond van de bevindingen bij de hercontrole wordt beslist of weer een certificaat wordt afgegeven aansluitend aan het eerdere certificaat. Als sprake is van een intrekking van een bio-certificaat vindt geen hercontrole plaats, maar kan een aanvraag worden gedaan waarop verweerster vervolgens beslist. Ten aanzien van bio-certificaten in de periode na 30 december 2021 vindt dus nieuwe besluitvorming plaats.
4. De conclusie is dat de op grond van artikel 8:81 van de Awb vereiste inhoudelijke samenhang tussen het verzoek om een voorlopige voorziening en het bestreden besluit ontbreekt. Ook in materiële zin dient te worden voldaan aan het connexiteitsvereiste. Met andere woorden: de gevraagde voorlopige voorziening moet betrekking hebben op het daaraan connexe – in de hoofdzaak – bestreden besluit.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek ertoe strekt dat verzoeksters op dit moment het recht krijgen om producten in de handel te brengen met een verwijzing naar de biologische productiemethode, terwijl het beroep betrekking heeft op een besluit met betrekking tot dit recht in de periode van 1 oktober 2021 tot 31 december 2021.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek daarom de strekking van het bestreden besluit te buiten gaat en dat derhalve de materiële connexiteit ontbreekt.
5. De voorzieningenrechter verklaart om bovengenoemde reden het verzoek niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.
w.g. T. Pavićević w.g. I.C. Hof
Afschrift verzonden aan partijen op: