In deze zaak heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het invorderingsbesluit van 1 september 2020 van het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Tegen het besluit op bezwaar van 3 december 2020 heeft appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 november 2021 zijn zowel appellant als de gemachtigde van verweerder, mr. K.D. Voorn, verschenen. Na de zitting heeft verweerder op 17 november 2021 het invorderingsbesluit ingetrokken. Het College heeft appellant vervolgens gevraagd of hij het beroep nog wilde handhaven, maar er is geen reactie ontvangen. Evenzo heeft verweerder aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht om nader gehoord te worden. Het College heeft daarop besloten het onderzoek te sluiten zonder nadere zitting.
Het College heeft overwogen dat, aangezien verweerder met het herroepingsbesluit volledig aan de wensen van appellant is tegemoetgekomen, er geen procesbelang meer bestaat voor appellant om het beroep voort te zetten. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden, maar er is geen grond voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt en is openbaar uitgesproken op 12 april 2022.