Op 5 april 2022 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1294. Deze uitspraak betreft het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van het College van 1 maart 2022, waarin het beroep van de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, genomen op 11 oktober 2021. De eerdere uitspraak was gebaseerd op de overweging dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verontschuldigbaar was.
In het verzet heeft het College echter geoordeeld dat, hoewel de appellant enige verwijtbaarheid kan worden toegeschreven voor de niet-tijdige indiening, er toch voldoende grond is om te concluderen dat de appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Dit heeft geleid tot de beslissing om het verzet gegrond te verklaren. De eerdere uitspraak van 1 maart 2022 vervalt, en het onderzoek in de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. T.G.M. Simons, met D.A. Bohlmeijer als griffier. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.